Wetenschappers van de Universiteit van Oxford hebben ontdekt dat tetravissen die in grotten leven na een hartaanval een litteken krijgen, net als mensen, terwijl soortgenoten die in de rivier leven in staat zijn hun hart te herstellen na een hartinfarct.
Een groepje genen blijkt een sleutelrol te spelen in dit proces, stellen de onderzoekers in hun publicatie, die deze week verscheen in het wetenschappelijke tijdschrift Cell.
Ongeveer anderhalf miljoen jaar geleden traden rivieren waarin de vissen leefden buiten hun oevers en spoelden sommige soortgenoten grotten binnen. Zij kwamen vervolgens vast te zitten toen het water zich terugtrok. De vissen, die de grootte hebben van een guppy, verloren hun ogen en pigment om zich aan te passen aan het leven in de grot.
De onderzoekers hebben nu ontdekt dat dit niet de enige aanpassing is geweest. De tetravissen in de grot verloren ook hun bijzondere eigenschap om hun hart te herstellen na schade, ook wel regeneratie genoemd. Zij kregen net als mensen een litteken om het orgaan in tact te houden.
Zebravissen bezitten bijzondere eigenschap ook
Het fenomeen van hartregeneratie bij diersoorten is niet nieuw, onder andere zebravissen kunnen dit ook, maar juist het onderlinge verschil bij de Mexicaanse tetravissen maakt dat de wetenschappers de soort kunnen gebruiken als nieuw model voor onderzoek naar hartregeneratie.
Door de twee typen tetravissen te vergelijken, zagen de onderzoekers dat de twee genen lrrc10 en caveolin na een hartaanval veel actiever waren bij tetra's in de rivier dan bij hun soortgenoten in de grot. Vervolgens schakelden zij in het laboratorium het lrrc10-gen uit bij een zebravis. Het hart van deze vis kon zich niet volledig herstellen en kreeg een litteken.
Littekens zijn essentieel om het hart intact te houden, maar littekenweefsel vermindert bijvoorbeeld ook het vermogen van het orgaan om bloed door het lichaam te pompen. Dit kan hartritmestoornissen of een hartstilstand veroorzaken.
Beide genen zijn ook aanwezig in het menselijk lichaam en van lrrc10 is bewezen dat het te koppelen is aan de hartspierziekte gedilateerde cardiomyopathie (DCM).