Babah Tarawally met zijn dochters – ‘Na de erkenning moet er verzoening komen, vergeving, dat is de essentie van Ubuntu’

Drie jaar geleden stond een stel bezoekers van de Afrikadag in het Amsterdamse Tropenmuseum op het punt wat te gaan drinken. De dag zat erop, het was mooi geweest en nu verzamelden ze zich om ergens in de buurt na te praten. Een van hen was de schrijver, journalist en trainer Babah Tarawally, hij zal het moment nooit vergeten.

De club bestond uit zwarte mensen, op één na, een vriendin van Tarawally die hem had gevraagd of ze mee mocht. Hij vond het best, maar daar dachten anderen anders over. Terwijl de vriendin wegliep om haar jas te halen, kwam een vrouw naar hem toe. ‘Zeg, dit is alleen voor zwarte mensen’, zei ze. Toen de vriendin terugkwam, bracht Tarawally de boodschap over. ‘De rest wil niet dat je meegaat’, zei hij. Ze begreep het en ging weg. ‘Maar ik kon de hele avond niet meer genieten’, zegt hij nu.

Hij vertelt hoe hij die nacht wakker lag. In snel tempo somt hij op wat er door zijn hoofd ging. Waarom heb ik hierin toegestemd? Ik zal mezelf dit nooit vergeven. Ik ben schuldig aan hetzelfde als wat ik anderen verwijt. Kom op Babah, waarom liet je dit gebeuren? ‘Dat is het moment waarop ik ontsnapt ben’, besluit hij. ‘Ik dacht: ik doe nooit meer mee aan zwart-witdenken, ik tolereer dit niet meer.’

In oktober verscheen Gevangen in zwart-wit denken: En hoe we kunnen ontsnappen, een essayistisch boek waarin Babah Tarawally (45) het besluit van die avond heeft uitgewerkt. Hij beschrijft erin hoe hij als 23-jarige asielzoeker terechtkwam in het mechanisme dat twintig jaar zijn denken bepaalde én hoe hij het losliet. Aanleiding is de observatie dat steeds meer mensen last hebben van zijn oude kwaal, het zwart-witdenken dat hij omschrijft als ‘een soort extremisme’. Ook wel: ‘Wie niet voor mij is, is tegen mij.’

Hij ziet het bij extreem-rechtse groepen en pro-Zwarte Piet-activisten, denk aan de snelwegblokkeerders in Friesland afgelopen jaar. Aan de andere kant ziet hij de jongere generatie zwarte anti-racismestrijders in Nederland feller worden. Hij snapt waar het vandaan komt: veel van hen zijn in Nederland geboren of hier op jonge leeftijd gekomen. Ze zijn assertiever dan hij, die opgroeide in Sierra Leone en leed onder repressie en oorlog. Ze voeren dezelfde strijd, maar zij schieten door, vindt hij. Sommigen keren zich steeds meer af van witte mensen en hij maakte discussies mee over de vraag of iemand wel zwart genoeg was om iets over racisme te mogen zeggen. ‘De flanken worden extremer en in het midden durft niemand meer iets te zeggen’, zegt Tarawally.

Hij pleit voor een civil rights movement zoals Martin Luther King die op de been kreeg, waarin zwart en wit samen tegen ongelijkheid ten strijde trekken. Zijn inspiratiebron is Ubuntu, de Afrikaanse filosofie waarin geen ‘zij’ bestaat, alleen maar ‘wij’. In Sierra Leone kreeg hij het principe van jongs af aan mee. ‘Weet je waarom een los dier altijd wordt aangevallen?’ hield zijn oma hem voor. ‘Omdat het niet bij de kudde wil horen. En weet je waarom een slang dood wordt gemaakt zodra hij uit zijn hol komt? Omdat hij alleen is.’

Hoe kon hij afdrijven van de filosofie die vóór zijn komst naar Nederland allesbepalend voor hem was? En hoe vond hij de weg terug? Hij vertelt erover bij hem thuis in Utrecht, in zijn lichte bovenwoning tussen de binnenstad en Leidsche Rijn. In een glazen vitrinekast in zijn woonkamer heeft hij zijn eerdere werk uitgestald, twee romans: De god met de blauwe ogen (2010) en De verloren hand (2016). Sinds zijn scheiding woont hij alleen, zijn dochters van elf en negen zijn vaak bij hem.

Hij gaat terug naar juli 1995 toen zijn vliegtuig uit Sierra Leone landde op Schiphol en hij vrijwel direct verstrikt raakte in het zwart-witdenken. Op verzoek van zijn vader was hij de oorlog in Sierra Leone ontvlucht. Vele families waren volledig afgeslacht en zijn vader wilde dat lot ontlopen door ten minste één zoon naar veiliger oorden te sturen. Veilig was het in Nederland wel, maar zijn denken raakte in de knoop.

Binnen een paar uur voelde hij zich ongewenst, vernederd. De douanier aan wie hij zijn paspoort overhandigde, noemde hem een illegal alien. Alle beambten daarna bleken niet geïnteresseerd in de toestand in Sierra Leone. ‘Kom je hier om rijk te worden?’ vroeg een man die hem verhoorde. En hé, wat gek, de oorlog in Irak van jaren eerder werd wél serieus genomen. Alle Irakezen die tegelijk met hem op Schiphol aankwamen, mochten vrijwel meteen verder in de asielprocedure. Hij en andere Afrikanen moesten wachten.

De Afrikanen begonnen te denken dat het met de kleur van hun huid te maken had. Ze hadden toch al het gevoel dat ze minder waren dan Arabieren, want die lieten in de asielopvang op Schiphol merken dat ze niets met zwarte mensen te maken wilden hebben. De wc waarop een zwarte man had gezeten lieten ze ongebruikt. Nooit eerder was Tarawally zich bewust geweest van zijn zwarte huid, maar dat was ineens voorbij. Tegelijk begon hij de kleur te zien van iedereen om hem heen. Er leek in Nederland een pikorde te zijn: hoe donkerder de huid, hoe lager in rang.

In de jaren erna bleef dat gevoel. Hij kwam te wonen in een asielzoekerscentrum in het Friese Drachten. ‘Er was heel veel spanning tussen de Drachtster jongeren en ons. Wij moesten oprotten.’ Op een dag werd hij samen met vrienden in de auto achtervolgd door skinheads, die riepen: ‘What are you doing here?’ Hij verhuisde naar het azc in Groningen, waar de situatie in grote lijnen hetzelfde was. In winkels werd hij in de gaten gehouden. Op straat kreeg hij te horen dat hij een ‘stinkneger’ was. Het uitgaan was lastig, omdat hij vaak clubs niet binnenkwam.

‘Ik kreeg het gevoel: je bent niemand – en dat ging ik zelf geloven’

In Sierra Leone was hij opgeleid op de beste kostschool van het land, hij stond op het punt naar de universiteit te gaan. Toen hij aan een van zijn eerste leraren in Nederland vertelde dat hij hier alsnog naar de universiteit wilde, kreeg hij te horen dat hij beter schoonmaker kon worden. ‘Ik dacht: de witte mensen mogen mij niet. Ik kreeg het gevoel: je bent niemand, je bent niet nuttig – en dat ging ik zelf geloven. Ik kreeg een minderwaardigheidscomplex. Waar ik vandaan kom, kon ik wat, hier was ik niets.’

Jarenlang voelde hij zich zo: ‘Er was een constante strijd tegen depressieve gevoelens. Ik kon soms janken om het onrecht dat ik zag. Tegelijk dacht ik: ik wil mezelf niet verliezen. Ik probeerde toch in mezelf te geloven, ik wilde me niet gek laten maken. Dat was mijn redding.’ In Groningen deed hij de mbo-opleiding juridische dienstverlening. Omdat hij nog geen verblijfsvergunning had, betaalde hij alles zelf met het rondbrengen van De Telegraaf.

De discipline die hem op kostschool was bijgebracht kwam goed van pas. Elke dag hield hij een strak schema aan: ’s ochtends vroeg de krantenwijk, daarna school, ’s avonds fitness. Na het mbo volgde hij de hbo-opleiding management, economie en recht. In 2011 begon hij met de studie filosofie aan de Universiteit van Amsterdam. Ondanks het advies van zijn docent om schoonmaker te worden, was het hem gelukt zijn droom waar te maken.

Intussen was hij in contact gekomen met de anti-racismebeweging, die hem deed beseffen dat hij niet alleen stond in zijn ervaringen. Hij voelde dat voor het eerst in 2002, bij de onthulling van het slavernijmonument in het Amsterdamse Oosterpark. Hij zag hoe Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders bij het beeld zaten te huilen. ‘Dat raakte me’, zegt hij. ‘In Sierra Leone was de slavernij ver weg, we waren meer bezig met de gevolgen van het kolonialisme. Hier zag ik hoe pijnlijk het slavernijverleden voor veel mensen nog is. Het gaf me een beeld van de worsteling van andere zwarte mensen.’

Tarawally vond dat het perspectief van zwarte mensen meer bekendheid moest krijgen. Hoe zagen zij de wereld? Wat maakten zij mee? Naast al zijn opleidingen begon hij als journalist te werken bij het Groningse OOG TV en OneWorld, en als programmamedewerker bij Free Voice. Hij raakte ervan overtuigd dat het minst erge aan racisme de lone wolf is, de enkele racist die aan het schelden en beledigen slaat. Veel erger is het ingebakken racisme in grotere verbanden. Hét probleem zijn de uitzendbureaus die op verzoek van klanten louter wit personeel leveren, de portiers die bij uitgaansgelegenheden op grote schaal niet-witte mensen weigeren of basisscholen die migrantenkinderen te lage vervolgopleidingen adviseren.

Nog steeds denkt hij er zo over, maar gaandeweg begon er toch iets te knagen. Hoe feller de toon van de anti-racismebeweging – een losse groep mensen die elkaar vindt op sociale media en tijdens anti-racismebijeenkomsten – hoe meer er met één mond moest worden gesproken. Met andere woorden: ‘Je kunt niet precies zeggen wat je denkt. Als je iets zegt wat de groep niet wil, ben je een buitenstaander. Heel veel mensen hebben dat, dat weet ik. Ze houden hun mond.’

En wat kan er dan niet worden gezegd? Vooral één principieel punt, aldus Tarawally: dat sommige zwarte anti-racismestrijders hetzelfde doen als ze anderen verwijten, namelijk zich afkeren van mensen met een ander standpunt én een andere huidskleur. Het verbaast hem niet, goed en kwaad zit in iedereen. Maar het moet wel anders.

Illustratief vindt hij de reactie van een aantal activisten op zijn boek en specifiek op een interview met hem in dagblad Trouw. In dat verhaal kwam ter sprake dat Trouw-columnist Seada Nourhussen online veel invloed uitoefent op het racismedebat. Waarop Tarawally zei dat ze niet voor de hele zwarte gemeenschap kan spreken omdat negentig procent van haar volgers tot de zwijgende meerderheid behoort. Ze zijn het misschien oneens met haar, maar ze durven niet meer te zeggen wat ze vinden, meende hij. ‘Dat vind ik triest.’

Nourhussen reageerde in haar column door ‘het midden’ te veroordelen: ‘Fuck het redelijke midden, of beter gezegd: het valse midden. Niet kiezen is óók kiezen.’ Daarna zei ze dat het interview met Tarawally racisme zou moeten aanklagen, maar in plaats daarvan racisme reproduceerde. ‘De boze zwarte vrouw had het weer gedaan’, schreef ze. Vervolgens kreeg ze bijval op Facebook en werd Tarawally gezegd dat hij de weg kwijt is. ‘Dit zegt alles over de stand van de anti-racismediscussie’, vindt hij. ‘Als wat ik heb gezegd in Trouw al een belediging is, wat is dan een echte belediging?’

Voor de goede orde: Tarawally maakt zich minstens zo veel zorgen over de opkomst van extreem-rechts en de openheid waarmee neonazifiguren hun gedachtegoed uitventen, zie Charlottesville vorig jaar. Maar de vraag is of het beste antwoord is: extremisme aan de andere kant. Gaandeweg kwam hij tot de ontdekking dat hij zelf die richting niet op wil. Hij begon ook te zien hoe selectief de anti-racismestrijd in Nederland wordt gevoerd.

Jonge zwarte activisten schermen met de kreet Black Lives Matter, maar: ‘Over welke black lives hebben ze het dan? Over zwarte mensen in Libië die als beesten worden behandeld? Over vluchtelingen die hier komen? Ik begrijp hun gevecht, maar ik heb het gevoel dat iedereen alleen maar keihard naar hún verhaal moet luisteren, dat van de zwarte mensen die in Nederland zijn opgegroeid. Dat is zwart-witdenken.’

‘Stel dat zwarte mensen de snelweg hadden geblokkeerd...’

Hijzelf zette zich al langer in voor zwarte levens overal. Hij zamelde geld in voor Sierra Leone toen er ebola uitbrak, hij liet er toiletten en waterputten bouwen. Via Free Voice, tegenwoordig Free Press Unlimited, werkte hij aan persvrijheid in Gambia, Liberia, Namibië, Botswana en Zuid-Afrika. In Nederland gaf hij sinds 2013 bij New Dutch Connection empowermenttrainingen aan nieuwkomers – en dat doet hij nog steeds.

Niettemin ontdekte hij dat hij zelf ook selectief was. Hij dacht na over de lessen uit zijn jeugd over Ubuntu, gemeenschapszin. Hoorde bij Ubuntu niet iedereen, ongeacht huidskleur? En als je vocht voor mensenrechten, moest je dat dan niet doen voor iedereen? Dus ook bijvoorbeeld voor witte mensen die nu in Zuid-Afrika worden gediscrimineerd?

Sinds die slapeloze nacht drie jaar geleden is hij klaar met het hokjesdenken. Voor zijn boek zocht hij twee mannen op die hij jaren geleden tijdens carnaval in Tilburg had ontmoet, Vincent en Henk. Ze vertelden hem dat ze bang waren voor te veel asielzoekers, omdat ze dachten dat die hun vertrouwde leven overhoop gooien. Hetzelfde was vermoedelijk aan de hand in Drachten toen hij er kwam wonen, beseft Tarawally. In zijn tijd was het azc met vijftienhonderd inwoners net geopend.

Tarawally begrijpt hun angsten. ‘Hun wereld wordt verstoord, wat ze kennen valt weg. Daarom klampen ze zich vast aan Zwarte Piet, want die kennen ze, dat is nostalgie. Daarom willen ze niet horen dat die karikatuur te maken heeft met ons slavernijverleden, daarom ontkennen ze de ervaringen van minderheden. Het is net als met een fotoalbum uit hun jeugd, de beelden vervagen, maar des te belangrijker worden ze.’

Tegelijkertijd moet er gepraat worden, vindt hij. ‘We moeten zeggen: er zijn nu eenmaal nieuwe Nederlanders en die hebben recht om deel te nemen aan het sinterklaasfeest. Het is niet meer alleen het feest van de oorspronkelijke Nederlanders. Het is óns feest, van ons allemaal.’ Wat Tarawally betreft worden er snel stappen gezet, over en weer, zodat de Zwarte Piet-discussie kan worden afgesloten. Hij denkt dat de roetveegpiet een goed compromis is – en dan kan daarna het debat over institutioneel racisme verdergaan.

De kwestie laat goed zien hoe de flanken radicaler zijn geworden. Aan de ene kant vindt hij de anti-Zwarte Piet-strijders hard en compromisloos. ‘Als je iets al zoveel jaren doet en het werkt niet, dan moet je je toch eens afvragen: moeten we onszelf niet opnieuw uitvinden?’ zegt Tarawally. Aan de andere kant zijn er excessen zoals de snelwegblokkade van de Friezen – en daar reageerden de anti-Piet-activisten weer op, door opnieuw naar Dokkum te gaan en deze keer nog wat vastberadener.

‘Ik was erbij. Ze droegen petten als revolutionairen, ik dacht: wow, dit is echt heavy.’ Als het zo doorgaat is Tarawally bang dat het nog eens tot een uitbarsting komt. ‘Deze keer waren het Friezen die de wet overtraden, pro-Pieten. Maar stel dat zwarte mensen de snelweg hadden geblokkeerd, dan zouden ze doodgeschoten kunnen worden. Kijk wat er met de Molukse treinkapers is gebeurd.’

En het midden? Het midden zwijgt. ‘Heel veel mensen zijn klaar met deze discussie. We moeten ons afvragen hoe we hen er weer bij kunnen betrekken. Ik zeg: laten we ons allemaal weer openstellen voor de dialoog. Als je een ander veroordeelt, dan telt alleen jouw eigen mening. Dat is zwart-witdenken.’

Hij snapt waar de felheid van de zwarte antiracismeactivisten vandaan komt: ‘Ze hebben lang gezwegen over wat ze aan achterstelling en stigmatisering meemaken en nu komt alle opgekropte woede eruit. Er zijn grote verschillen tussen zwart en wit in Nederland, daar is veel pijn over, vooral bij de zwarte jongeren die hier geboren zijn en toch anders worden behandeld dan de witte Nederlanders.’

Hij stelt voor dat er een waarheids- en verzoeningscommissie komt die de erfenis van slavernij en kolonialisme, en de ongelijke behandeling in Nederland onderzoekt. Is het zo erg? Ja, het is zo erg, zegt Tarawally. ‘Er moet eindelijk eens erkenning komen van het leed dat zwarte mensen is aangedaan. Daar heeft de politiek een rol in, maar als premier Rutte alleen maar zegt dat we ons moeten invechten, dan wordt hij de aanvoerder van het extremisme dat nu is ontstaan.’

Tarawally lacht schamper. ‘Alsof dat in zijn voordeel werkt…’ Hij vervolgt: ‘En na de erkenning moet er verzoening komen, vergeving, dat is de essentie van Ubuntu. En zwarte mensen moeten dan niet terugdoen wat hun is aangedaan.’

Hij is hoopvol. Sinds hij overal verkondigt dat hij klaar is met het zwart-witdenken zeggen steeds meer mensen uit de anti-racismebeweging dat ze het met hem eens zijn. ‘Ik geloof echt dat we een nieuwe richting in gaan.’ En in plaats van ‘het midden’ te veroordelen, wil hij de gematigden weer bij de discussie betrekken. ‘Er is geen overwinning als alleen een minderheid opkomt voor zichzelf en de meerderheid aan de kant staat te kijken. De hulp van de meerderheid is nodig. En mensen die geen racisme willen, zíjn in de meerderheid.’