Opinie

Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

In het anatomisch lab zie ik geen chakra’s

Jeroen Geurts

In zijn laatste column in de wetenschapsbijlage van NRC, net voordat ik hem als columnist opvolgde, uitte Piet Borst zich kritisch over het pleidooi van zorgfinancier ZonMw om wetenschappelijk onderzoek naar complementaire zorg mogelijk te maken. Complementaire zorg heet ook wel aanvullende of ‘alternatieve’ zorg en wordt naast reguliere zorg aangeboden.

Ik stond toen op de rol om voorzitter van ZonMw te worden en de column van Piet maakte me extra alert. Daar kwam bij dat ik de schadelijke kant van complementaire zorg in mijn privé-omgeving had gezien. Mijn zwager die stervende was aan de gevolgen van darmkanker ondervond door hoge doseringen peperdure Chinese kruiden een aanzienlijke verslechtering van zijn klachten. Toch hield zijn ‘alternatieve’ behandelaar hem een tijdlang in zijn greep. Dat maakte me kwaad. De wetenschapper in mij maakt dat ik kritisch sta tegenover interventies die niet degelijk zijn onderzocht. Toch is er voor diezelfde kritische wetenschapper ook een inconvenient truth.

Complementaire zorg wordt namelijk op grote schaal gebruikt. Zesentachtig procent van de mensen met gewrichtsaandoeningen kiest voor complementaire zorg. Voor vrouwen met borstkanker is dat vierenveertig procent. Voor kinderen die een kinderarts bezoeken betreft dat dertig procent. Zomaar een paar cijfers. Maar liefst tweeënnegentig procent van de ziekenhuizen biedt enige vorm van complementaire zorg, van acupunctuur tot ontspanningsoefeningen. Een groot deel van de dagelijkse werkelijkheid onttrekt zich op deze manier aan het zicht van de behandelend arts. Kritische wetenschappers kunnen vinden wat ze vinden, maar de realiteit haalt ons in. Zorgwekkend daarbij is dat zestig procent van de gebruikers van complementaire zorg hun mond houdt tegen hun hoofdbehandelaar of huisarts, vaak uit angst dat hun keuze voor dit type zorg wordt afgewezen. Wanneer de complementaire interventie schadelijke gevolgen heeft wordt dit dus niet openbaar. Overigens, als een interventie wél veilig en effectief is ook niet.

Er is dus onderzoek nodig, dat lijkt me duidelijk. Moeten we dan alles maar onderzoeken? Klankschalen, kleurentherapie, Chinese kruiden? Nee, daar zijn de middelen te schaars voor. Complementaire therapieën missen vaak niet alleen wetenschappelijke onderbouwing, maar zelfs enige vorm van redelijkheid a priori. Hoe zou homeopathie ooit effectief kunnen zijn als er door eindeloos verdunnen geen enkel werkzaam molecuul overblijft in het ‘medicijn’? Chakra’s en energiebanen ben ik in het anatomisch laboratorium nog nooit tegen gekomen. En toch zijn er ook complementaire behandelingen die gewoon blijken te werken. Dankzij gedegen wetenschappelijk onderzoek (ook in ons land) zijn er bewijzen voor werkzaamheid van omega-3 vetzuren voor agressieregulatie. En voor pepermuntolie en hypnotherapie bij het prikkelbare darmsyndroom, muziek voor operatiepatiënten en mindfulness voor mensen met depressie.

De oplossing zit hem daarin dat de wetenschap zou moeten onderzoeken wat in beginsel ook onderzoekbaar is. Onderzoek dus naar therapieën waarvan het werkingsmechanisme (enigszins) aannemelijk gemaakt kan worden. Voor homeopathie geldt dus: niet aan beginnen. Maar chiropractie is al minder een probleem. Hier kunnen tenminste sómmige claims over werkingsmechanismen worden onderzocht. Een dergelijke a priori afweging voor wat wel en niet wetenschappelijk onderzocht zou moeten worden noemen we de credibility-benadering. Credibility zou onder meer gedefinieerd kunnen worden op basis van resultaten van eerder onderzoek, alsmede de helderheid en concreetheid van de theorie achter de interventie en ook het type interventie. De credibility benadering komt overigens uit academische hoek. Op een gezamenlijke conferentie van ZonMw en de Vereniging tegen de Kwakzalverij in mei 2015 deed LUMC hoogleraar interne geneeskunde Olaf Dekkers deze uit de doeken.

Er zijn ook deskundigen die een meer pragmatisch standpunt innemen: ook al ken of begrijp je het werkingsmechanisme niet, je kunt gewoon effectiviteitsonderzoek doen door twee behandelingen met elkaar te vergelijken. Achterliggende mechanismen beschouw je dan als black box. Dat kan, maar voor een gebied dat zo gepolariseerd is lijkt het mij voorlopig beter om te kiezen voor de credibility benadering. We moeten dan wel blijven werken vanuit een zekere mate van wetenschappelijke onbevangenheid voor de complementaire hoek. Vanuit een onbevangen houding zijn wetenschappers ook onderzoek gaan doen naar verrassende onderwerpen als poeptransplantatie of, destijds tegen het heersende dogma in, naar een bacterie (Helicobacter pylori) als maagzweer-oorzaak.

Sinds de Haagse bijeenkomst in 2015, waarmee de credibility benadering geïntroduceerd werd, is er in ons land een flinke beweging gemaakt. Twee UMC’s, twee topklinische ziekenhuizen, een GGZ-instelling en een kennisinstituut. willen wetenschappelijk onderzoek in de eigen huizen mogelijk te maken. Nu nog de goede onderzoeksprojecten selecteren, vanuit een open, zij het kritisch wetenschappelijk vizier.

Jeroen Geurts is hoogleraar translationele neurowetenschappen aan Amsterdam UMC

Reageren

Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement. Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.