Opinie

Voer speciale terbeschikkingstellingsregeling voor terroristen in

18-10-2018 18:41

In het debat over de dividendbelasting van 16 oktober wordt Premier Mark Rutte zelfgenoegzaamheid en arrogantie verweten. Ik zie eenzelfde zelfgenoegzaamheid en arrogantie terug als het gaat om terrorismebestrijding. Ik stoorde me eraan hoe routineus, hoe listig en hoe weinig betrokken Rutte het gesprek aanging in Gesprek met de minister-president, de dag nadat een ernstige terroristische aanslag verijdeld was.

In zijn roman Onderworpen beschrijft Michel Houellebecq hoe terroristische aanslagen op den duur onderdeel van het dagelijkse leven worden, en dan nog maar betrekkelijk weinig aandacht trekken. Terreurexpert Beatrice de Graaf zegt over dit fenomeen: “De ene terreurdaad moet de ander overtreffen, anders volgt gewenning.” In zekere zin is dat maar goed ook. Als het leven gewoon doorgaat, slagen terroristen blijkbaar niet in hun opzet om bij grote delen van de bevolking vrees aan te jagen. Wat er in dat geval echter bij inschiet, is dat er steeds milder wordt gedacht over terrorisme. Wie naar Syrië wil afreizen, hoogstwaarschijnlijk om daar wederrechtelijk mensen te doden, loopt na drie maanden weer op straat.

In Nieuwsuur van 16 oktober bleek dat van de zeven terreurverdachten die op 27 september zijn opgepakt, er niet drie maar vier in een eerder stadium zijn veroordeeld omdat ze naar Syrië wilden uitreizen. Van de 34-jarige Hardi N. van Iraakse afkomst werd in 2017 in hoger beroep bewezen geacht dat hij zich in 2014 wilde aansluiten bij Jabhat al-Nusra, met het oogmerk om terroristische misdrijven te plegen, althans deze voor te bereiden. De maximale staf die hij kon krijgen is 10 jaar. Toch kreeg hij maar 24 maanden, waarvan 21 maanden voorwaardelijk opgelegd. Na drie maanden stond hij dus weer op straat.

In Buitenhof van 30 september beklaagt hoogleraar Terrorisme en Contraterrorisme Edwin Bakker zich erover dat mensen die veroordeeld zijn voor daden in verband met terrorisme maar zo kort in de gevangenis zitten. In Nederland zijn in totaal maar twee terrorismeveroordeelden gederadicaliseerd, en die hebben allebei voor langere tijd in de gevangenis gezeten. Zij zijn dus niet gederadicaliseerd vanwege een gemeentelijk deradicaliseringsprogramma nadat ze de gevangenisstraf hebben uitgezeten. Zolang terrorismeverdachten in de gevangenis zitten, zijn er heel veel mogelijkheden om wat te doen aan deradicaliseren. Juist op de Terrorismeafdeling is volgens Bakker verdere radicalisering door onderlinge beïnvloeding klein, omdat daar heel goed gecontroleerd kan worden wie met wie in aanraking komt. Daarbij is het overigens niet zo dat een deradicaliseringstraject gegarandeerd tot succes leidt. Het is allerminst een wasprogramma waarbij de terrorismeveroordeelde er gederadicaliseerd uitkomt.

Eén van de twee gederadicaliseerden, het tot de islam bekeerd ex-lid van de Hofstadgroep Jason Walters, gelooft niet zo in deradicaliseringsprogramma’s. Deradicalisering kan volgens hem niet worden opgelegd, maar komt van binnenuit. ‘Doordat op een of andere manier een sprankje twijfel ontkiemt die een persoon beweegt tot introspectie.’ Hij vertelt in de Volkskrant van 29 september hoe dat bij hem ging:

“De kiem van mijn deradicalisering ligt in de vroomheid. Ik was constant bezig met het lezen van de Koran, kennis opdoen, bidden, om de dag vasten. Op een gegeven moment had ik mijn taks bereikt. Ik zette geen nieuwe stappen meer. De verveling sloeg toe. Ik was altijd een fervent lezer geweest, had behoefte aan nieuwe boeken. In die periode hadden we het vaak over de Jemenitische geleerde Abd al-Majeed al-Zindani. Die verkondigde dat de kiem van de westerse wetenschap in de Koran ligt.”

Zo staat hij zichzelf toe om in de gevangenis westerse boeken te gaan bestuderen. Na verloop van een aantal jaren leidt dat er zelfs toe dat hij uit de islam stapt. Dat hij een bekeerde en geen geboren moslim is, heeft dat deradicaliserings- en uiteindelijk de-islamiseringsproces wellicht vergemakkelijkt. Daarmee is eens te meer aangetoond dat deradicalisering geen wasprogramma is met voorspelbaar resultaat.

Niet alleen vanuit deradicaliseringsperspectief, maar ook vanuit veiligheidsperspectief is er volgens Bakker iets te zeggen voor langere straffen:

“Je hebt ze dan wel langer van de straat.”

Hoewel Bakker erkent dat langere gevangenisstraffen in een vroeg stadium het proces van deradicalisering vergemakkelijken, en de veiligheid op straat verhogen, deinst hij er uiteindelijk voor terug te pleiten om in alle gevallen langer te straffen:

“Dan moeten ze wel wat gedaan hebben, waarmee je ze met recht langer vast kan zetten. Bij een poging om naar Syrië te gaan, waarbij je uiteindelijk niets hebt uitgevoerd, is het toch wel lastig om daar jaren voor te laten zitten. Daar zou ik geen voorstander van zijn.”

Bij Syriëgangers die daadwerkelijk naar Syrië geweest zijn, waarbij de kans groot is dat ze hebben meegevochten, blijkt de bewijslast een probleem. Geen risico’s nemen en gewoon vastzetten, is volgens Bakker ook hier niet mogelijk:

“Nee, ik denk dat dit echt een stap te ver is voor een heel klein specifiek probleem, dat we daarmee de principes van de wet laten varen. Daar zou ik geen voorstander van zijn.”

Bakker lijkt enerzijds nut en noodzaak van vastzetten te onderschrijven, maar anderzijds niet te weten hoe dit op rechtsstatelijke wijze vorm te geven.

Hoe Bakker, verkerend in deze spagaat, terrorisme “een heel klein specifiek probleem” kan noemen is mij een raadsel. Moslimterrorisme is een wereldwijd probleem, waar we voorlopig niet van verlost zijn. Ook in Nederland zijn komende decennia aanslagen van diverse omvang vanuit islamitische hoek te verwachten. Klein is het probleem dus allerminst. Het probleem is ook niet specifiek, omdat terrorisme immers de samenleving als geheel verontrust en de rechtsstaat als zodanig uitdaagt. Het dilemma waarmee Bakker worstelt, is dat hij niet weet hoe de rechtsstaat tegen terrorisme te verdedigen, zonder deze tegelijkertijd te ondergraven.

In Gesprek met de minister-president van 28 september, speelt Rutte ook met dit dilemma. Rutte goochelt daarbij met het begrip rechtsstaat, waarbij hij gebruikmaakt van een soort hermetische logica op vmbo-niveau. Iedereen denkt te begrijpen wat hij bedoelt. Hij kan het aan zijn leerlingen op vmbo uitleggen. Toch zitten in die logica bijna ongemerkt veronderstellingen ingebouwd die op zijn best discutabel zijn. Juist vanwege de bedrieglijke eenvoud van die Ruttes logica, krijgt Ron Fresen er geen grip op. De vraag van Fresen is of het kabinet wel genoeg doet om het risico van aanslagen zo klein mogelijk te houden:

“Maar als ik dan lees dat de hoofdverdachte van de groep in 2014 veroordeeld is voor 24 maanden, maar 21 maanden voorwaardelijk – die stond na drie maanden weer op straat – dan denk ik: ja, is dat wel verantwoord, iemand al weer zo snel vrijlaten, terwijl het een potentieel risico is?”

Het antwoord van Rutte bestaat uit een beperkt aantal elementen die hij tijdens het gesprek in een steeds verschillende volgorde herhaalt. Soms combineert hij meerdere elementen in één zin. De elementen verwijzen naar elkaar. Omdat hij op ieder van die elementen nauwelijks ingaat, ketsen de vragen van Fresen als het ware van Rutte af. Ik ga hierna op een aantal van deze elementen afzonderlijk in. Ik duid die elementen aan met citaatjes van Rutte zelf:

“Die zorgen heb ik ook.”

Rutte zegt meerdere keren de zorgen van de mensen te begrijpen. Dat is in feite iets wat elke politicus altijd kan zeggen. De uitspraak is in feite een soort kopieerprocedure, waarbij de politicus zich het gehele kluwen van emoties, gedachten, vragen en zorgen van de verontruste burger in één keer toe-eigent, zonder daar veel over te zeggen. Typisch aan de aanpak van Rutte is dat hij zich bij het verwoorden van de zorgen die hij zegt te begrijpen, beperkt tot eufemistische formuleringen. Zo zegt hij:

“Ik snap best dat mensen zeggen: iemand was uitreiziger of had andere motieven, en dan zit hij na een jaar of zo weer thuis.”

“Ik snap heel goed het ongemak over de berichten van die meneer van gisteren …”

“Uitreiziger”, “andere motieven”, “meneer”: stuk voor stuk eufemistisch taalgebruik. In dezelfde zin waarmee Rutte zegt de zorgen te begrijpen, is hij dus al bezig deze te bagatelliseren.

Met het delen van de zorgen, suggereert Rutte ook dat hij aan die zorgen eenzelfde prioriteit geeft als de verontruste burger. Dat hoeft geenszins het geval te zijn. Rutte zegt daarmee enkel toe dat hij de zorgen laat meewegen, maar hoe zwaar die meewegen, is nog maar de vraag. Zijn delen van de zorgen is dus nogal gratuite.

“Ik vind dat je nooit kritiek mag hebben op een rechter.”

Ook dit element wordt meerdere keren herhaald. De reden waarom je van Rutte geen kritiek mag hebben op rechters is dat rechters een onafhankelijke uitspraak doen op basis van de wet. Dat de rechter gebonden is aan de wet is natuurlijk zo, maar de wet laat vervolgens veel interpretatieruimte aan de rechter. De maximale straf in de wet voor de vergrijpen waarvoor Hardi N. is veroordeeld, is 10 jaar, en dus geen 24 maanden, en al helemaal geen 3 maanden. Voor de wet zélf zijn de rechters niet verantwoordelijk, maar wel voor de interpretatie die ze aan de wet geven, en dus ook voor de straf die ze uiteindelijk opleggen.

Ook is het zo dat rechters onafhankelijk tot hun oordeel dienen te komen. Maar dat betekent niet dat niemand kritiek op rechters mag hebben. Binnen het rechtssysteem is mogelijke kritiek al ingebouwd. Is verdachte en /of aanklager niet tevreden met een uitspraak, dan kan deze in hoger beroep of in cassatie gaan. Als de hogere rechtbank dan anders oordeelt als de lagere, dan is dat op te vatten als kritiek van de ene rechter op de andere, ook al is deze kritiek geformaliseerd in een juridisch discours, opgesierd met tradities en symbolen. Ook wraking kan leiden tot kritiek van de ene rechter op de andere.

Behalve interne kritiek, is er ook externe kritiek mogelijk. Rechtszaken zijn openbaar. Dat betekent dat burgers zich ervan mogen vergewissen hoe er wordt rechtgesproken. Die openbaarheid bestaat onder meer om toezicht en kritiek vanuit de samenleving mogelijk te maken. Ook de uitspraken van rechters zijn openbaar. Ze zijn terug te vinden op internet. Het is ondenkbaar dat het werk van rechters zich onttrekt aan de maatschappelijke controle en dus aan maatschappelijke kritiek. Dat je nooit kritiek mag hebben op rechters is daarom niet alleen onjuist, maar ook riskant. Rutte ontkent daarmee de kritische rol die de burger ten aanzien van gerechtelijke uitspraken te spelen heeft. Hij maakt daarmee burgers onmondiger dan dat ze van rechtswege zijn. Hoezeer hij ook zegt de rechtsstaat te verdedigen, met betrekking tot de rechtsstaat zet Rutte in feite een stap achteruit.

In verband met de scheiding der machten (trias politica), is het ongewenst dat politici zich uitlaten over lopende rechtszaken. Dat betekent echter allerminst dat politici wegkijken van wat er in rechtszaken gebeurd. De specifieke rol van politici is evenwel niet om het werk van de rechter nog eens dunnetjes over te doen, maar om de wetgeving te veranderen, als zij tot de conclusie komen dat rechtszaken ongewenste uitkomsten opleveren. Politici hebben dus andere wegen te bewandelen. Burgers mogen echter te allen tijde kritiek hebben op rechters.

“Nederland is een rechtsstaat”

Nauwelijks iemand zal ontkennen dat Nederland een rechtsstaat is, of dient te zijn. De vraag is echter welk gelijk Rutte met deze uitspraak denkt binnen te halen. Wat opvalt, is dat Rutte weinig inhoud geeft aan het begrip rechtsstaat. Hij gebruikt het als een soort knots om een inhoudelijke discussie over de rechtsstaat te voorkomen. Discussie is echter niet te voorkomen, omdat dé rechtsstaat niet bestaat. Niet alleen is de rechtsstaat in ieder land weer anders ingericht, ook verandert de rechtsstaat door de tijd. Daarmee wil ik alleen maar zeggen, dat het handhaven van de rechtsstaat gebaat is bij een inhoudelijke discussie over hoe invulling te geven aan de rechtsstaat, en hoe de rechtsstaat te beschermen. Het weinige dat Rutte over de rechtsstaat zegt, is dat het betekent dat je mensen niet levenslang kunt opsluiten, zonder dat zich een zeer ernstig delict heeft afgespeeld.

Rutte stelt het dus zo voor: Je hebt de rechtsstaat zoals die nu is ingericht. Het alternatief is dat je mensen levenslang kunt opsluiten, ook al hebben ze nooit een ernstig delict gepleegd. Eigenlijk zegt Rutte dat er maar één rechtsstaat mogelijk is, en dat is de huidige: dé rechtsstaat zogezegd. De discussie over de invulling van de rechtsstaat wordt angstvallig vermeden, omdat dan zou blijken dat dé rechtsstaat niet bestaat. Een begrip van “dé rechtsstaat” dient enkel als knots om mensen af te houden van een discussie over de invulling van de rechtsstaat.

Hier wreekt zich – denk ik – dat Nederland geen constitutioneel hof heeft. Duitsland bijvoorbeeld heeft dat wel. Daar kan nieuwe wetgeving voorgelegd worden aan het constitutioneel hof. Die beoordeelt dan of de nieuwe wet voldoet aan de grondwet. In Nederland hebben we geen constitutioneel hof. Er is hier geen rechter die een nieuwe wet aan de grondwet toetst. Gevolg is dat de politiek zelf over de rechtsstatelijkheid van de wetgeving gaat, waardoor het oordeel over rechtsstatelijkheid politiseert. Zo kan het gebeuren dat Rutte zich in gesimplificeerde termen uitlaat over rechtsstatelijkheid. Er zijn heus meer smaken mogelijk. Aan het slot van dit artikel zal ik twee mogelijke wettelijke maatregelen om terrorisme te bestrijden bespreken die mijns inziens voldoen aan het criterium voor rechtsstatelijkheid, te weten: een onvoorwaardelijke minimumstraf voor aan terrorisme gerelateerde misdrijven, en een tweede terbeschikkingstellingsregeling speciaal voor terrorisme gerelateerde misdrijven.

“… steeds weer de wetgeving verder aanscherpen”

Rutte herhaalt diverse keren dat het kabinet steeds kijkt hoe de wet aan te scherpen om terrorisme beter te kunnen bestrijden. Hij zegt dat dit kabinet dat doet, en dat het vorige kabinet dat heeft gedaan. Hij zegt dat je de wet moet aanscherpen waar dat kan binnen de internationale afspraken. Hij noemt echter geen enkel concreet voorbeeld dat de wet is aangescherpt. Nu is twee dagen vóór de aanslag, op 25 september, de wet Versterking strafrechtelijke aanpak terrorisme in de Eerste Kamer aangenomen. In die wet wordt bepaald dat opsporingsdiensten verdachten van een ernstig terroristisch misdrijf langer voorlopig kunnen vasthouden, zodat zij meer tijd hebben om bewijs te verzamelen. Juist deze maatregel geldt echter niet voor gevallen als Hardi N. omdat naar Syrië (willen) afreizen niet wordt opgevat als érnstig terroristisch misdrijf. De nieuwe wet helpt dus in het onderhavige geval niet. Daarom dat Rutte er over zwijgt.

Verdere aanpassing naar aanleiding van de arrestaties vindt Rutte niet nodig. Op de eerder geciteerde vraag van Fresen of het wel verantwoord is iemand als Hardi N. al weer na drie maanden vrijlaten, terwijl er een potentieel risico bestaat, antwoordt Rutte:

“Ja, dat is op basis van wetgeving die we als politiek maken. Die wetgeving wordt constant bekeken. Wat kun je aanscherpen? Ik vind echt dat het moet gebeuren als er ruimte voor is. Ik vind niet dat je op basis van één geval kunt zeggen. Nu moeten we dus de wet aanscherpen. Dan ben je ook wel gemakzuchtig bezig.”

Fresen slikt de gedachtegang van Rutte voor zoete koek. Hij antwoordt enkel:

“Dat snap ik.”

Eigenlijk zegt Rutte hier, dat omdat hij voortdurend nadenkt over hoe de wet aan te scherpen, hij dit nu, naar aanleiding van de arrestaties, juist niet doet. Hij doet het voorkomen dat dit incidentenpolitiek zou zijn. Wie echter voortdurend nadenkt over hoe de wet ten aanzien van terrorisme aan te scherpen, doet dat zeker ook naar aanleiding van een ernstig incident. Dit des te meer, omdat er niet zo heel veel incidenten zijn waarbij je kunt zien hoe de wetgeving zich verhoudt tot de praktijk, en waarvan je dus veel kunt leren. Rechters passen de interpretatie van de wet voortdurend aan door middel van jurisprudentie over concrete casussen. Net zo past de overheid de wet voortdurend aan op basis van nieuwe bevindingen. Dan zeggen dat opmerkelijke nieuwe bevindingen op een gevoelig terrein als terrorisme er niet toe doen, is een vreemde reactie. Het is ook een typisch Rutteaanse reactie die ertoe dient te verhullen dat er binnen het kabinet afspraken zijn gemaakt om (potentiële) Syriëgangers met fluwelen handschoenen te blijven aanpakken, tenminste zolang hen nog geen ernstige misdrijven aangewreven kunnen worden.

Tot slot stel ik twee wettelijke maatregelen ter bestrijding van terrorisme voor die volgens mij rechtstatelijk zijn. Ten eerste bespreek ik de mogelijkheid van minimumstraffen voor terrorismeverdachten. Ten tweede bespreek ik de mogelijkheid van een TBS speciaal voor verdachten van terrorismegerelateerde vergrijpen.

Ten eerste. Bakker zegt in praktisch opzicht gebaat te zijn met een minimale opsluiting van één of twee jaar voor terrorismeverdachten. Dat is mijns inziens te regelen door met betrekking tot vergrijpen die verband houden met terrorisme, een onvoorwaardelijke minimumstraf in te voeren. Dat geldt dan in het bijzonder voor betrekkelijk kleine vergrijpen die terrorisme-gerelateerd zijn. De rechtvaardiging daarvan is dat die minimumstraf nodig is om meer grip te krijgen voor potentieel staatsgevaarlijke delinquenten, en ook – geheel naar wens van Bakker – om met hen al in de gevangenis een deradicaliseringstraject aan te kunnen gaan. Omdat niemand op het idee komt van zulke minimumstraffen, vraag ik me af: Is een minimumstraf voor aan terrorisme-gerelateerde vergrijpen dan niet-rechtsstatelijk? Is soms een minimumstraf als zodanig niet-rechtsstatelijk? Is het soms niet-rechtsstatelijk om minimumstraffen voor te behouden aan bepaalde misdrijven? Nee, niks daarvan. In Duitsland bestaan minimumstraffen voor diverse misdrijven. Het is dus niet uit te leggen dat de discussie over onvoorwaardelijke minimumstraffen voor terrorisme gerelateerde misdrijven niet gevoerd wordt.

Ten tweede.  Het is in Nederland wel degelijk mogelijk mensen langer vast te zetten dan de opgelegde straf, tot levenslang aan toe, en wel om de maatschappij te beschermen. Binnen ons rechtsstatelijk bestel bestaat namelijk de terbeschikkingstelling (TBS) voor verdachten waarvan de rechter overtuigd is dat deze ten tijde van het delict lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens.

De rechter kan TBS opleggen aan een verdachte van een misdrijf, waar minimaal vier jaar gevangenisstraf op staat, óf sprake is van enkele specifiek genoemde delicten, waaronder bedreiging en stalken. Een causaal verband tussen het delict en de stoornis is niet vereist. Voldoende is dat er sprake is van gelijktijdigheid.

Maar als TBS voor verdachten met een stoornis van de geestesvermogens binnen de rechtsstaat past, dan is het ook mogelijk een tweede terbeschikkingsregeling in te richten speciaal voor verdachten van terrorisme gerelateerde misdrijven, zoals ik eerder bepleitte. Een dergelijke TBS voor terroristen kan des te gemakkelijker omdat de bestaande TBS er al in voorziet dat de regeling toepasbaar is specifiek genoemde delicten, waarvoor de maximale gevangenisstraf lager is dan de vier jaar die als generieke eis geldt. Net als de TBS voor geestesgestoorden, zou de TBS voor terroristen gemotiveerd kunnen worden om de maatschappij te beschermen. Bij huidige TBS gaat veiligheid van de samenleving boven de rechtvaardigheid van een in verhouding tot het delict staande opsluiting. Eenzelfde overweging is ook gerechtvaardigd bij terrorisme gerelateerde misdrijven. Een bijkomende reden is dat bij terrorisme behalve de veiligheid van de maatschappij ook de veiligheid van de staat in het geding is. Zoals bij de bestaande TBS de duur van de terbeschikkingstelling afhangt van de inschatting of de veiligheid gewaarborgd is, en dus de duur van de strafmaat kan overschrijden tot levenslang aan toe, zo zou dat bij een TBS voor terroristen ook mogelijk moeten zijn. Als deze regeling bij de bestaande TBS rechtsstatelijk is, dan is eenzelfde arrangement ook rechtsstatelijk bij een TBS voor terroristen. Omdat psychische causaliteit moeilijk is te bewijzen, is het wellicht gewenst met betrekking tot een TBS voor terroristen, wederom in overeenstemming met de TBS voor geestesgestoorden, ervoor te kiezen dat op basis van gelijktijdigheid van extremistisch gedachtengoed en terrorisme gerelateerde daden, TBS kan worden opgelegd, en dat er geen oorzakelijk verband tussen gedachtengoed en daden hoeft te worden aangetoond.

Meer lezen van Paul Hekkens: zie hier