Direct naar artikelinhoud
InterviewVreemde ogen dwingen

‘De Nederlander spreekt zo bondig dat het onvriendelijk wordt’

Wat kan Nederland leren van een buitenstaander? We vragen het buitenlandse ervaringsdeskundigen. De Duitse Dorothee von Flemming over de nonchalante omgang van de Nederlander met zijn taal. ‘Het zal wel te maken hebben met de grote bevolkingsdichtheid.’

‘De Nederlander spreekt zo bondig dat het onvriendelijk wordt’
Beeld Illustratie Margo Vlamings

Voor de Nederlander is de taal een werktuig dat vaak nogal ruw wordt behandeld. Voor de Duitser is taal een muziekinstrument dat delicaat moet worden bespeeld. Als Duitse, sinds 1976 woonachtig in Den Haag, staat Dorothee von Flemming dus dagelijks bloot aan veel lelijkheid. ‘Hier hoor je vaak: ‘Koffie?’ ‘Ja, lekker.’ In Duitsland gaat dat in de regel toch anders: ‘Mag ik u een kopje koffie aanbieden?’ ‘Ja graag, en, indien mogelijk, ook een beetje melk en een klontje suiker.’ Of ik mij aan de Nederlandse bondigheid stoor? Eerlijk gezegd wel. Het maakt een onvriendelijke indruk.’

Desondanks heeft Von Flemming – voorzitter van het Genootschap Nederland-Duitsland – zich veel moeite getroost om zich het Nederlands eigen te maken. Veel Duitsers die zich in Nederland vestigen, spreken Duits met een licht Nederlands accent. Maar zij meent zich daar niet aan te bezondigen: zij spreekt Nederlands met een Duits accent. Er zijn nog weleens mensen die vragen of ze uit Duitsland komt, en dan zegt zij (soms): ‘Nee, uit China.’ Maar vaak wordt die enigszins impertinente vraag niet meer gesteld.

Verveling

Daar zag het niet naar uit toen Von Flemming als jonge vrouw van nog geen 30 in Den Haag ging wonen omdat haar toenmalige echtgenoot daar ‘door zijn firma naartoe was verplaatst’. Ze was nog nooit in Nederland geweest. En aanvankelijk vond zij het er ‘niet alleen onplezierig, maar zelfs verschrikkelijk’. Dat hing maar ten dele samen met de onvriendelijke houding die Duitsers destijds nog vaak in Nederland ten deel viel. ‘Want ik ben persoonlijk nooit aangevallen vanwege mijn Duitse achtergrond, al was ik wel zo verstandig om op 4 en 5 mei zoveel mogelijk thuis te blijven.’

Nee, zij vond Nederland vooral zo vreselijk omdat ze er niemand kende. ‘Mijn man had een soort onemanshow. Er waren dus geen collega’s of vrouwen van collega’s. We hadden geen kinderen, dus ik overwoog op een zeker moment serieus een hond aan te schaffen in de hoop dan met andere hondenbezitters een praatje te kunnen aanknopen. Ik ging voortdurend op reis om aan de verveling te ontkomen.’

Maar na enige tijd ‘ging het balletje rollen’. ‘Een schoolvriendin van mijn zusje was met een Nederlander getrouwd en via hen leerde ik mensen kennen.’ Von Flemming, die in Heidelberg en München geschiedenis had gestudeerd, ging voor Duitse periodieken over kunst in Nederland schrijven. ‘Over tentoonstellingen, algemeen cultuurbeleid, restitutiekwesties, veilingen, kunstbeurzen en wat dies meer zij.’ Toen zij van haar man scheidde, bleef zij – tegen de verwachtingen van haar Nederlandse vrienden in – in Den Haag wonen. ‘Daar had ik een heerlijk leven opgebouwd, met vrienden en vijanden en een job die mij interesseerde. In Duitsland wachtte niemand op mij.’

De Posthoorn

En Nederlands sprak zij ook, inmiddels. ‘Zodra ik dat een beetje onder de knie kreeg, onder meer door bestudering van het huis-aan-huisblad De Posthoorn, viel mij op dat Nederlanders heel slordig omgaan met hun taal. Neem alleen al het gemak waarmee van ‘cadeau’ ‘kado’ wordt gemaakt. In Nederland heeft men al snel het idee: zolang men mij maar begrijpt, is het goed. Het Nederlands is hoe dan ook compacter dan het Duits. Zinnen van driekwart pagina, zoals bij Thomas Mann, komen in de Nederlandse literatuur eigenlijk niet voor. In Duitsland willen feuilletonisten laten zien hoe prachtig hun taal is, Nederlanders hebben die behoefte niet zo. In Duitse kranten beslaat een commentaar al gauw 800 woorden, in Nederland denken ze dat je de lezer dat niet kunt aandoen.’

In het spraakgebruik wordt het Nederlands nog bondiger dan het al is door het weglaten van werkwoorden. ‘In de ogen van mijn Duitse familie bezondig ik mij inmiddels ook aan rudimentaire taal. Soms zeg ik met twee woorden wat ik beter met een hele zin zou kunnen zeggen. Mijn familie vindt dat ik geen Duits meer kan. Ja, in die dingen sparen wij elkaar niet.’

Het taalgebruik van de Nederlander zal op enigerlei wijze wel samenhangen met de bevolkingsdichtheid van het land, denkt Von Flemming. ‘Daar hebben de omgangsvormen onder te lijden. In veel landen verontschuldigt men zich nog als men iemand bij het passeren heeft aangestoten. Hier mag je al blij zijn als men in zo’n situatie ‘hopla’ zegt.’

Naam: Dorothee von Flemming

Geboren: 1947 in Stuttgart

Woonachtig in Nederland: sinds 1976

Beroep: historica (Duitse ‘Verfassungsgeschichte’ in de 19de eeuw), voorzitter van het Genootschap Nederland-Duitsland

Nooit meer weg

‘Ik heb ermee leren leven’,  zegt Von Flemming berustend. ‘En ik ga hier ook nooit meer weg. Alleen al vanwege mijn heerlijke appartement in het centrum van Den Haag. Als kind heb ik na de dood van mijn ouders in een mooi groot huis op het platteland gewoond, maar daar voelde ik mij ellendig. Ik ben nog steeds graag en dikwijls in Duitsland, maar híér ben ik thuis.’

Een groot deel van haar existentiële genoegens ontleent Von Flemming aan haar werkzaamheden voor het Genootschap Nederland-Duitsland. ‘Dat werd in 1953 opgericht om de kennis over Duitsland weer enigszins op gang te brengen, maar inmiddels is het vooral een cultuurinstelling. Als het gaat om de verbetering van de Duits-Nederlandse betrekkingen, zou ik mijn toko wel kunnen sluiten. Want zelfs als vakantieland is Duitsland tegenwoordig geliefd bij de Nederlanders.’

De Pluim

Er zijn ook zaken waarbij het buitenland juist veel van Nederland kan leren, zoals waterbeheersing, landbouwexpertise, hiv-bestrijding en omgang met transgenders.  Een aantal succesverhalen verzamelden we vorig jaar in de zomerrubriek De Pluim. Lees de afleveringen hier terug.