Direct naar artikelinhoud
‘Racisme komt niet altijd met een witte puntmuts op, het gebeurt ook subtieler’
Land van afkomstNadia Bouras

‘Racisme komt niet altijd met een witte puntmuts op, het gebeurt ook subtieler’

Beeld Casper Kofi

Nadia Bouras (36) is historicus aan de Universiteit Leiden. VVD-Kamerlid Han ten Broeke trok op Twitter haar positie als universitair docent in twijfel. Subtiel racisme, vindt Bouras. ‘Ik dacht: Kom maar op, motherfucker.’

Als oudste kind van immigranten kun je niet komen aanzetten met een studie geschiedenis. ‘Dan moet je voor de keiharde vakken gaan: economie, medicijnen.’ Gelukkig was Nadia Bouras niet het oudste kind. ‘Mijn zus had het zwaar. Zij was de eerste die tijdens haar studie alleen ging wonen. Later heb ik zelfs ongetrouwd samengewoond.’

Wat vonden je ouders daar zo moeilijk aan?

‘De angst om jezelf of je cultuur te verliezen. Mijn zusje is getrouwd met een witte Nederlander, mijn broertje ook. Mijn ouders vroegen dan: begrijpen zij onze cultuur wel? Daarna ­accepteerden ze het. Nadat ik was ­afgestudeerd had ik een tussenjaar. Ik werkte in Lexington, een penozecafé in Amsterdam-Zuid. Tijdens de ramadan, voordat we samen het vasten zouden verbreken, ging ik op een dinsdagavond naar mijn werk. Thuis voelde ik al spanning.

‘Ik stond daar biertjes te tappen, mijn vader kwam binnen en zei heel rustig: ik wil dat je nu naar huis komt. Thuis kwam alles eruit. Het gezin viel uit elkaar, de kinderen zaten niet thuis te wachten op het eten. Ik vond: ik vastte mee, maar ik ging ook ­gewoon naar mijn werk. Dat is de ­paradox. Mijn ouders wilden dat we succesvol werden, alleen hadden ze er moeite mee als dat gebeurde. Ze ­wilden dat hun kinderen vooruit­kwamen, maar daarvoor moet je ze kunnen loslaten.’

Waarom wilde je geschiedenis studeren?

‘Mijn vader was een van de spontane migranten. Via Parijs kwam hij naar Nederland. Met zijn vader had hij geen goede relatie. Hij had gezworen: ik ga nooit terug naar Marokko. Tot hij ging voor de begrafenis van zijn vader. Hij is verre familie van mijn moeder. Zij was een stadsmeisje, uit Casablanca. Hij kwam uit een dorpje in het zuiden. Mijn moeder zei altijd: als hij bij ons thuis was geweest stonk het naar koeienmest.

‘Na de begrafenis kwam hij langs Casablanca, op de terugweg naar ­Europa. Tegen de vader van mijn ­moeder zei hij: ik wil met Fatima trouwen. Niet de oudste dochter, dat was een probleem voor de familie. Maar mijn moeder kon geen nee zeggen. Ze was net klaar met de middelbare school, de wereld lag open, ze wilde naar de universiteit. Vijf maanden ­later verhuisde ze naar Amsterdam. De droom van mijn moeder was ­geschiedenis studeren en aan een universiteit werken. Dat is wat ik nu heb gedaan. Van alle kinderen sta ik het dichtst bij mijn moeder. Ze heeft me aangemoedigd, maar ik voelde ook haar verdriet: dit had ik gewild.’

Nadia Bouras (Nederland, 1981) is historicus en werkt als docent aan de Universiteit Leiden. Ze is vertegenwoordiger van het NIMAR, het Nederlands Instituut in Rabat. Bij het veertigjarig jubileum van de Marokkaanse migratie naar Nederland schreef ze met Annemarie Cottaar het boek Marokkanen in Nederland, de pioniers vertellen.

Hoe was het op de universiteit?

‘Aan de VU kreeg ik last van faalangst. Ik dacht: ik moet weg hier en kwam terecht op een Amerikaanse universiteit, in New Jersey. Tot dat moment had ik nooit nagedacht over wie ik was. De enige andere internationale studenten waren Frans, bij dat groepje hoorde ik ineens. En ik werd aangezien voor een latina. Wat moest ik zeggen dat ik was, Dutch Moroccan? Het was 2003, Bush viel Irak binnen. Ik had een knetterconservatieve huisgenoot die met haar vrienden voor de tv zat te juichen: laten we bommen gooien op die woestijnmensen. Ik dacht: dat ben ik.

‘Ik begon Arabische literatuur te ­lezen en te luisteren naar de muziek die vroeger thuis opstond, maar waaraan ik nooit aandacht had ­besteed. Toen ik terugkwam op de VU, waren er plotseling Marokkaanse studenten. Ze organiseerden zich op een manier die ik in Amerika had gezien. Daar wilde ik wel aan meedoen. Maar het was vooral: kijk ons eens studerende Marokkanen zijn.

‘Aan de VU had ik een Joodse vriendin. De hoogleraar zei tegen ons: jullie moeten iets met je afkomst doen, ­anders doet niemand het. Mijn ­scriptie ging over de migratie van ­Marokkaanse vrouwen naar Nederland. Ik begon bij mijn moeder. Het beeld is: door hun mannen zijn ze naar Nederland gehaald, als schapen die in de achterbak werden gegooid. Zo ging het niet. Alle mannen die ik sprak, ­zeiden: de ellende begon toen de ­vrouwen en kinderen kwamen. Daarvoor hadden die mannen Nederlandse scharrels, ze dronken alcohol. Hun ­gezinnen bleven in Marokko. De vrouwen moesten bij hun schoonouders inwonen, kun je je voorstellen hoe erg dat is? Dus die zeiden tegen hun man: of jij komt terug naar Marokko, of ik kom met de kinderen naar Nederland.

‘De tragiek is dat die gezinshereniging samenviel met de massale werkloosheid in de jaren tachtig. Tot die tijd waren Marokkaanse mannen ­winnaars. Nu moesten ze de vaderrol aannemen en waren ze ook nog eens werkeloos. Een andere mythe waarin veel jonge Nederlandse Marokkanen geloven: eerst zijn onze vaders uitgebuit en toen afgedankt. Zo is het niet gegaan. Een klein deel is als gastarbeider gehaald, de meesten kwamen vrijwillig. Die jongeren hebben dit gevoel geïnternaliseerd: mijn vader werd niet gerespecteerd, dus waarom zou ik Nederland respecteren?’

Zes weken geleden, op 9 juni, ­reageerde Bouras op Twitter op een bericht van VVD-Kamerlid Han ten Broeke. In een tweet had hij geschreven dat achterlijke gewoonten uit het Midden-Oosten hier geen wortel moesten schieten. Zij vroeg hem waarom de regering en de VVD dan zo gretig zaken deden met deze landen uit het Midden-Oosten. Waarop Ten Broeke schreef: ‘Bent u werkelijk een universitair docent? Aan mijn oude alma mater?’ Gevolgd door: ‘Ik heb nog banden met de @UniLeiden en dus alle reden om me ook functioneel zorgen te maken over niveau.’

Wat dacht je toen?

‘Ik schrok me te pletter. En ik dacht: kom maar op, motherfucker. Hij suggereerde dat ik daar niet thuishoorde en hij wel. Als ik Annemarie heette, had hij nooit zo gereageerd. Racisme komt niet altijd met een witte puntmuts op, het gebeurt ook subtieler en dat is wat hij deed. Zo iemand als jíj op míjn universiteit. Voor de gevestigde orde is het bedreigend dat ze hun ruimte moeten delen.’

Nederlands
‘Altijd wel.’

Marokkaans
‘Ook altijd. Ik zie niet hoe dat botst.’

Eten
‘Indiaas. Ik ben vegetariër, Marokkaans eten is niet aan mij besteed.’

Partner
‘Een Nederlandse Marokkaan uit Veghel. Hij is een Brabander, ik een Amsterdammer.’

Vakantie
‘Heel cliché: we gaan naar Marokko. Maar we combineren het wel met Spanje. Een roadtrip.’