Broodoproer

In zijn jongste boek De Strafkolonie richt auteur Wil Shackmann zich vooral op het strafregime van de Koloniën van Weldadigheid. De in 1818 opgerichte Maatschappij van Weldadigheid wilde de bewoners van haar koloniën 'beschaven' en 'verzedelijken', maar dat moest met straffe hand. Tuchtcommissies grepen onmiddellijk in als bedelaars, later verpleegden genaamd, een scheve schaats reden.

Door JAN LIBBENGA

Grote opstanden hebben zich in Veenhuizen in de negentiende eeuw eigenlijk nooit voorgedaan, behalve rond 1876, toen duizenden verpleegden in opstand dreigden te komen vanwege allerlei beperkingen die het Ministerie van Justitie de strafkoloniën had opgelegd. Zo mocht er geen kaartje meer worden gelegd of een krantje worden gelezen. Het was de eerste keer dat Veenhuizen onder militair gezag kwam te staan en de militairen zouden nog voor jaren blijven. De bouw van een militaire kazerne achter het Tweede Gesticht is een direct gevolg hiervan geweest.

In zijn boek staat Shackmann stil bij het zogenoemde broodoproer van 1840. Kennelijk werd brood destijds in onvoldoende hoeveelheden verstrekt, want met man en macht werd rond Pasen de deur van de keuken van het Tweede Gesticht opengebroken en bedienden de bedelaars zich van het daar opgeslagen brood. Het gevolg was dat ook andere zalen brood wilden. Om bloedvergieten te voorkomen besloot de adjunct-directeur toe te geven en het brood geheel of gedeeltelijk te verstrekken.

Toen de volgende ochtend 'de geheele mannelijke bevolking aan den arbeid te gaan, zonder opnieuw een half Nederlands pond brood te hebben ontvangen' vielen de bedelaars 'met geweld op de hoofden der directie aan, met meer dan driehonderd personen en beladen hun met slagen, stompen en stooten'.

De nieuwe verstrekking van brood suste de boel, maar niet tot tevredenheid van algemeen directeur Wouter Visser. Hij stelde de adjunct-directeur op non-actief en liet hem weten 'dat ik de verdere leiding der zaak geheel op mijne rekening nam'. De stemming bleef slecht. De oorspronkelijke bedoeling was om ‘de Directie te vermoorden, de voor- en achterpoort te vermeesteren, het Gesticht in brand te steken, de huizen der Directie te plunderen en zich daarna te verwijderen’.

Ook in het dicht bij Veenhuizen gelegen Norg was men opgeschrikt door 'verontrustende berigten over wanorden, miskenning van discipline en zelfs pogingen tot oproer'.

De permanente commissie, zeg maar het toenmalige bestuur van de Maatschappij van Weldadigheid, stelde nadien vast 'dat de staat van onrust waarin de bevolking van het 2e Gesticht te Veenhuizen verkeert, buitengewone maatregelen noodzakelijk maakt'.

Maar in Veenhuizen meende men dat de aldaar verblijvende veteranen 'behoorlijk van geweer en wapenen (zijn) voorzien benevens ook van scherpe patroonen'. Alleen mochten ze niet schieten. Onrustig bleef het in Veenhuizen. Het verzoek van de nieuwe adjunct om ‘een vijftigtal infanteristen’ in het gebouw te plaatsen werd niet gehonoreerd. Dus nam de arme man maar ontslag.

Reacties