De kritiek die de band - bestaande uit Eloi Youssef, Casper Starreveld, Jan Haker en Niles Vandenberg - af en toe naar het hoofd geslingerd krijgt, is niet mals. "Kensington stort zich in het moeras der clichés", schreef Het Parool eind vorig jaar over de show in de Ziggo Dome.
Na een optreden op Rock Werchter in 2016 schreef het Belgische Humo dat een liedje van Kensington vergelijkbaar is met "een voorverpakt plakje cheddarkaas: gehuld in plastic, onnatuurlijk glimmend en een imitatie van het echte spul".
In datzelfde jaar schreef de Volkskrant over Control, de laatste plaat van de band, dat Kensington zichzelf overschreeuwt. "De band presenteert een groots, opgeblazen geluid met weinig inhoud." En ook op sociale media krijgt Kensington er regelmatig van langs.
De mannen lijken daar zelf overigens weinig last van te hebben. "Ik weet best dat een deel van de Nederlandse pers nogal negatief over ons schrijft, maar ik lees helemaal niets meer", zei Youssef eind vorig jaar in het AD. "Wat er straks ook over de Ziggo Dome wordt beweerd, het zal mij niet bereiken. Die stukken hebben namelijk helemaal niets met onze show te maken."
De negatieve recensies over Control zei hij makkelijk naast zich neer te kunnen leggen. "Die stukjes klopten voor mijn gevoel gewoon niet. Het waren heel persoonlijke aanvallen, puur effectbejag. Daarom denk ik nu: het enige wat belangrijk is, is wat onze fans ervan vinden."
Stadionrock
De muziek die de band maakt, wordt door muziekjournalist Jasper van Vugt omschreven als 'stadionrock'. "Het is muziek met veel galm, met meeslepende en goed meezingbare refreinen, epische melodieën en sterke hooks. Het is overweldigende muziek die een euforisch gevoel geeft als je erin meegaat." En in dat laatste zit 'm de crux, want er zijn genoeg mensen die er juist niet in willen meegaan.
Menno Pot, muziekjournalist van de Volkskrant, heeft wel ideeën over waarom dat zo is. "Je kunt je afvragen waarom hun muziek zo gehaat wordt terwijl ze zo succesvol zijn, maar misschien worden ze wel gehaat júíst omdat ze zo groot zijn", zegt Pot.
"Want zo werkt het vaak", gaat hij verder. "Zodra je een hoge boom wordt en enorme populariteit geniet, ga je wind vangen. Dan ben je zichtbaar en laten tegenstanders van zich horen. Vraag maar aan Kane, Anouk en Ilse DeLange. Die weten er ook alles van."
Toch lijkt de antipathie tegen Kensington van een ander niveau. Pot schaart de mannen uit Utrecht samen met Moke en Kane in het rijtje Nederlandse bands dat de afgelopen vijftien jaar het vaakst het doelwit van flauwe grappen leek.
"Het waren easy targets, om verschillende redenen", zegt hij. "Kift is een element: die bands werden in een klap succesvol en dat wordt ze niet gegund. Ten tweede stralen ze ambitie uit en ten derde geldt: als je heel erg groot wil worden, moet je met een type muziek komen dat de grootste gemene deler tevreden houdt. En misschien levert dat wel muziek op die voor geoefende luisteraars, zoals professionele recensenten, niet zo heel spannend is."
Handen in de lucht
Pot, die regelmatig concerten en albums recenseert, wordt zelf ook niet gelukkig van het bijwonen van een Kensington-concert. "Waar ik altijd een beetje moe van word, is dat al vrij snel van het publiek wordt gevraagd om de handen in de lucht te gooien en mee te zingen", zegt hij. "Daardoor kun je het gevoel krijgen dat het meer om de gezelligheid en het feestje gaat dan om de muziek, en dan gaan recensenten in de gordijnen."
De journalist zegt de bedenkingen tegen Kensington dan ook te kunnen begrijpen. "Maar die haat, daar snap ik echt niks van. Voortdurend die schijtlollige opmerkingen waar je hele filterbubbel het toch wel mee eens is. Onmetelijk kinderachtig. Ik doe er nooit aan mee."
Van Vugt stipt nog een andere mogelijke reden aan voor het feit dat de muziek zo wordt neergesabeld. "Muziek is een belangrijke identiteitsfactor voor mensen. Veel mensen vinden hun eigen smaak erg goed en die willen ze afzetten tegen de rest van de bevolking, de massa. Doe Maar en ABBA werden ook verafschuwd door grote groepen mensen."
Muzikaal gezien heeft de band, die in 2010 zijn eerste plaat uitbracht, wat betreft Pot en Van Vugt zeker stappen gezet. "Veel mensen vinden hun muziek misschien formulematig of saai, maar als je goed luistert, hoor je dat ze weten hoe een liedje werkt", zegt Van Vugt. "Zo experimentloos als ze vaak betiteld worden, vind ik ze niet. Ze zoeken niet het grote experiment op, maar voeren wel kleine veranderingen door. Ik denk dat de fans dat ook wel waarderen, want die willen vaak meer van hetzelfde."
"In het begin zaten ze een beetje in de hoek van Kings of Leon; ook een voorbeeld van een grote band die als indiebandje begonnen is", vindt Pot. "Kensington heeft echter voor nog meer bombast gekozen en dus ook voor een zekere meezingbaarheid en crowdpleaserigheid, waarvan ik overigens zeker weet dat dat een keuze recht uit het hart is. Zij vinden dat tof en mooi. Nou, dan moet je dat vooral doen."
Groeistuipen
Ook in het geven van grote concerten is Kensington beter geworden. "Ik was erbij toen ze voor het eerst in de Ziggo Dome stonden", zegt Pot. "Ze verzopen in die grote bak. Toen was wel duidelijk dat ze last hadden van groeistuipen." Per show ging het niveau volgens hem omhoog. "Ik ben ervan overtuigd dat ze de ArenA nu kunnen dragen, het is echt een grote band geworden."
Kensington zou van de journalisten dan ook best wat meer waardering mogen krijgen. "Je wordt niet voor niets zo groot, daar zit keihard werken achter", zegt Van Vugt. "Het is topsport hoor, muzikant zijn op dit niveau. Net zoals Kromowidjojo dagelijks in het zwembad ligt, zijn deze jongens dagelijks bezig met beter worden in hun werk. Ik ben geen liefhebber, maar ik vind het wel knap wat ze presteren. Ik vind ook dat ze de Popprijs veel eerder hadden moeten krijgen."