Direct naar artikelinhoud
NieuwsSlangenbeten

‘Slangenbeten zowel oorzaak als gevolg van armoede’

Miljoenen mensen worden jaarlijks gebeten door een giftige slang. Slachtoffers zijn vooral arme plattelandsbewoners in Afrika en Azië. Van degenen die een slangenbeet overleven, blijven velen voor het leven getekend. ‘Slangenbeten zijn zowel oorzaak als gevolg van armoede’, zegt Freek Vonk, slangenonderzoeker bij Naturalis in Leiden. 

Een slangenvanger aan het werk in India.Beeld EPA

Vonk organiseert vanaf vrijdag een tweedaagse conferentie waar wetenschappers en andere betrokkenen zich buigen over oplossingen voor deze dodelijke tropische ‘ziekte’.

Wereldwijd overlijden volgens ruwe schattingen elk jaar 150 duizend mensen aan een giftige slangenbeet. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) schat dat zo’n 400 duizend personen daar een ernstige handicap aan overhouden, zoals blindheid of verlies van ledematen. De WHO plaatste slangenbeten vorig jaar op de lijst van ‘belangrijke verwaarloosde ziekten’. Terecht, stelt Vonk. ‘De afgelopen jaren hebben overheden en gezondheidsorganisaties te weinig aandacht gehad voor slangenbeten, zeker vergeleken met HIV, malaria of diarree.’

Tal van factoren

Het terugdringen van het aantal slachtoffers is lastiger dan het misschien lijkt. Tal van factoren spelen een rol: het gaat niet alleen om de beschikbaarheid en kwaliteit van tegengif, maar ook om de bereikbaarheid van ziekenhuizen, de invloed van traditionele genezers die ervoor zorgen dat patiënten te laat of niet naar een ziekenhuis gaan en de stand van het medisch onderzoek. Er is niet één oplossing.

Vonk: ‘Het helpt als mensen schoenen dragen waar slangen niet doorheen kunnen bijten en als bedden op poten staan zodat slangen er niet in kunnen kruipen. Het is belangrijk dat artsen weten hoe en welk antiserum ze moeten toedienen. Er moet naar de logistiek worden gekeken: hoe krijg je patiënten op afgelegen plekken tijdig in een ziekenhuis of hoe krijg je het antiserum bij de patiënt? En er moet onderzoek komen om nieuw en beter antiserum te maken – dat gebeurt al 120 jaar op dezelfde manier.’

Antiserum wordt gemaakt door een paard in te spuiten met een kleine hoeveelheid slangengif. Het dier ontwikkelt afweerstoffen, die uit afgetapt bloed worden gehaald en als tegengif bij een patiënt worden ingespoten. Het serum moet gekoeld worden bewaard en is beperkt houdbaar – een complicatie in afgelegen streken van tropische landen. Er is altijd een risico voor de patiënt: het antigif kan een gevaarlijke allergische reactie teweegbrengen omdat het gaat om een dierlijke stof. Bovendien moet duidelijk zijn door welke slang iemand is gebeten. Elke slangensoort brouwt zijn eigen gifmengsel, voor elke giftige slangenbeet is een apart serum nodig. Een universeel medicijn tegen slangenbeten bestaat niet.

Antiserum tegen meerdere soorten

Vonk werkt samen met collega’s aan het ontwikkelen van antistoffen die zich niet beperken tot één slangensoort, maar vergiftigingsverschijnselen van meerdere soorten kunnen bestrijden. ‘Zodat je op basis van de ziekteverschijnselen waarmee iemand in het ziekenhuis belandt kunt zeggen welk potje je moet pakken.’ Een eerste stap is gezet met een studie, onlangs gepubliceerd in Communications Biology, waaruit blijkt dat het mogelijk is gif van twee soorten slangen – de boomslang en de zaagschubadder – te neutraliseren met één serum.

Om een allergische reactie bij mensen te voorkomen, onderzoeken de wetenschappers de mogelijkheden om een serum op basis van menselijke antistoffen te maken. De hoop is dat met gentechnologie in het lab menselijke antistoffen kunnen worden gemaakt – of antistoffen die half dierlijk, half menselijk zijn. ‘Er wordt aan gewerkt, maar we zijn nog een eind verwijderd van een behandeling met dergelijke middelen’, zegt Nicholas Casewell van de School voor Tropische Geneeskunde in Liverpool.

De manier waarop antiserum tot nu toe wordt gemaakt, vereist nauwelijks kennis van de eigenschappen van slangengif. Die kennis is dan ook beperkt. Casewell: ‘Het is belangrijk dat er meer onderzoek wordt gedaan. Hoe beter we begrijpen welke stoffen er in slangengif zitten, hoe beter we begrijpen hoe we het gif kunnen neutraliseren. En hoe beter we behandelingen kunnen ontwikkelen die zijn toegespitst op een bepaalde regio.’