Recensie

Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Buitenlandse literatuur

Recensie Boeken

Goede meisjes gaan niet uit

Seksuele moraal De Frans-Marokkaanse schrijfster Leïla Slimani maakte een journalistieke analyse van de seksuele moraal in haar geboorteland. Vooral vrouwen lijden er onder de frustratie en de waanzin die hun seksuele onvrijheid veroorzaakt.

Een paar weken geleden zag ik op een strand in Zuid-Frankrijk een bruiloftsgezelschap, een gemengd Frans-Marokkaanse groep. De grootvaders, in djellaba, en de grootmoeders in gewaden tot op de grond, met effen lange hoofddoek, bleven op de boulevard. De jonge vrouwen, in strakke minirok, flink opgemaakt, trokken hun pumps met stiletto hakken uit en liepen rokend achter het bruidspaar aan, over het zand naar de zee. De jongemannen gingen voorop, in strakke zwarte pakken, met leren dassen en een zonnebril met spiegelende glazen. Daarachter de bruidegom, met grote stappen, zijn puntschoenen naar buiten gedraaid, stralend, met een heel potje gel in zijn haar. Twee meter daarachter de bruid, struikelend en worstelend in een witte lange jurk met een sleep van drie meter, een stukje vitrage voor haar gezicht. Ze keek verward en bedrukt.

Wie het werk van Leïla Slimani (Rabat, 1981) heeft gelezen, kan zo’n tafereel niet meer met de gebruikelijke vertedering bekijken. Dit speelde zich af in Frankrijk. De gesprekken die Slimani voerde met Marokkaanse vrouwen en publiceerde in haar boek Seks en leugens, vonden plaats aan de overkant van de Middellandse zee.

Slimani, Frans-Marokkaans schrijfster en journaliste, door president Macron benoemd tot ambassadeur voor de francophonie, maakte een journalistieke analyse van een land zonder seksuele vrijheid, ze brengt in kaart hoe mensen, en vooral vrouwen, lijden onder en omgaan met de frustratie en de waanzin die een dergelijke onvrijheid veroorzaakt. Vrouwen vertellen haar hun verhaal.

Nour (30) is bang dat ze nooit zal trouwen en kinderen zal krijgen, omdat ze geen maagd meer is. De mannen met wie ze sliep waren zonder uitzondering ‘erg egoïstisch, ik bezorgde hen genot, maar het was alsof ik niet bestond’. Zhor (28) werd op haar vijftiende door drie mannen verkracht, en durfde er thuis niets over te zeggen. Later, op de universiteit, zag ze dat alle meisjes een seksleven hadden, zich zelfs prostitueerden om hun studie te betalen, ook de zwaar gesluierden.

Strenge wet

Het Marokkaanse wetboek van strafrecht bestraft allen die ‘niet verenigd door het verbond van het huwelijk een seksuele relatie hebben’ met gevangenisstraf. Abortus is illegaal, ook op overspel staat gevangenisstraf. Conservatieven zien hun vaderland als ‘een braaf, deugdzaam land dat zich moet verdedigen tegen de westerse decadentie’.

Slimani leerde van haar vader dat vrouwen zich niet in een openbare ruimte mochten bevinden met een man die geen familie was, ze mocht niet lesbisch zijn, niet samenwonen. Kinderen met een onbekende vader worden verbannen uit de samenleving. ‘Goede meisjes’ roken niet, gaan niet uit, spreken niet harder dan hun broers en dansen niet waar mannen bij zijn. Slimani’s nanny (50), die ze ook interviewt, vat het efficiënt samen: ‘Al deze dingen dienen niet de zaak van de islam. Ze dienen maar één zaak: die van de mannen.’

Seks dient één zaak: die van de mannen

In Marokko, schrijft Slimani, gaat het geslachtsdeel van de vrouw iedereen aan, ‘de samenleving heeft er recht op’. Maagdelijkheid is een pressiemiddel om vrouwen thuis te houden, een ‘voorwerp van collectieve preoccupatie’. Dat de man domineert is gebaseerd op seksualiteit: de vrouw is onderworpen aan het gebod van maagdelijkheid voor het huwelijk en passiviteit daarna. Ze heeft geen zeggenschap over haar lichaam en is dus geen volwaardig burger. ‘De vrouw wordt ontkend als individu’, schrijft Slimani.

Mannen kunnen trouwens ook niet echt leven als een individu. Een mooie illustratie daarvan is Kijk uit voor parachutisten (1999) van Fouad Laroui, waarin een Marokkaan als individu een leven probeert op te bouwen, in Parijs. Maar je losmaken van een familie, een stam, een volk of een commune – dat blijkt in Marokko onmogelijk.

Tegelijkertijd worden die wetten op het gebied van seksualiteit met voeten getreden. ‘Doe wat je wilt, maar doe het in het geheim’, luidt het motto. Gevolg is dat Marokko wordt ‘vergiftigd door hypocrisie en door een geïnstitutionaliseerde leugencultuur’. Wie gesnapt wordt, betaalt de prijs. In Évelyne ou le djihad? van Mohamed Nedali (Tahannaout, 1962) bijvoorbeeld zitten twee jongeren onder een amandelboom te flirten als ze worden betrapt door politieagenten. De jongen verdwijnt in de gevangenis, waar hij wordt gehersenspoeld. Hij komt er als potentiële terrorist weer uit.

Advocaat

Een advocaat die Slimani in haar boek aan het woord laat karakteriseert de huidige generatie als ‘halfslachtig’: ‘we zijn erfgenaam van een archaïsch systeem en tegelijkertijd hebben we een ongekende technologische revolutie meegemaakt. In nog geen vijftig jaar zijn we overgegaan van het stenen tijdperk naar de moderniteit. De enige manier om te strijden tegen deze archaïsche verankering, die leidt tot vrouwenhaat, mensenhaat enzovoort, is vooral onze tegenstrijdigheden onder ogen te zien.’ Dat is precies wat Slimani’s gesprekken laten zien.

Haar gesprekspartners zitten in een ‘innerlijke tweestrijd: enerzijds willen ze zich ‘bevrijden van de groepsdwang’, anderzijds zijn ze bang dat die vrijheid leidt tot ‘de ineenstorting van alle traditionele structuren’. Ze zijn ‘dubbelhartig’, ‘ze emanciperen, maar vervolgens onderwerpen ze zich. Ze proberen te overleven.’

Debuutroman

De gesprekken die Slimani in Marokko voerde waren het gevolg van de publicatie van haar vertaalde debuutroman In de tuin van het beest (Dans le jardin de l’ogre). Ze ging op tournee, hield de ene lezing na de andere. En vrouwen vertelden haar hun verhalen.

De hoofdpersoon van de roman, Adèle, leidt in Parijs een dubbelleven: ze lijkt de ambitieuze journaliste, de brave echtgenote van een geslaagd chirurg, de toegewijde moeder van een vierjarige peuter. Maar ze is ook een nymfomane, verslaafd aan seks, verteerd door een onstilbare begeerte, met een ‘onweerstaanbare drang’ naar seksuele bevrediging, die ze ondanks alles niet vindt. Ze houdt zich dagen in, laat zich dan weer gaan, klampt mannen aan, vraagt om gewelddadige seks en is tegelijkertijd wanhopig ‘omdat ze er niet mee kon stoppen’.

Als ze op de Boulevard de Clichy een seksshop inloopt, bij het podium blijft staan waar een oude danseres ‘haar vingers kreunend op haar tepels legt’, fluistert een Arabier haar ‘hchouma’ toe, waarna Adèle trillend van woede naar buiten loopt. ‘Hchouma’, zo legt Slimani in haar essay uit, is een pijler van de Marokkaanse samenleving, het betekent ‘schande of schaamte’. Adèle gaat seksueel alle perken te buiten – een groteske metafoor voor de verwrongen seksualiteit in Marokko.

Leïla Slimani is niet de eerste die openlijk schrijft over seksualiteit in haar geboorteland. In 1973 deed Tahar Ben Jelloun dat al, in zijn debuutroman Harrouda. Ben Jelloun (de eerste Marokkaanse auteur die de Prix Goncourt kreeg) prees van meet af aan het werk van Slimani (de tweede Marokkaanse schrijver die hem in de wacht sleepte). Slimani’s bekroonde roman Een zachte hand (Chanson douce) lijkt in zekere zin een variant op de misdaadroman Het stenen oordeel van Ruth Rendell (1930-2015): een pakkende eerste zin, een eerste bladzijde waarop het einde (de moord) al wordt weggegeven, een nanny respectievelijk een huishoudster uit een ander milieu als hoofdpersoon, gevolgd door een relaas waarin het drama onontkoombaar wordt.

Net zo lijkt Slimani’s debuutroman In de tuin van het beest schatplichtig aan Harrouda. Ook Ben Jellouns openingszin laat niets te raden over: ‘Een geslacht zien was de dwanggedachte uit onze jeugd. Niet zomaar een geslacht. Geen onschuldig en baardeloos geslacht. Maar dat van een vrouw.’ Ben Jellouns roman is soms poëtisch, soms realistisch. Versluierd in magische, sprookjesachtige beelden en metaforen spreekt hij over de alomtegenwoordige begeerte die zich toespitst op Harrouda-de-heks, de concubine van Satan. Zij verpersoonlijkt het seksuele verlangen, soms in de gedaante van een oude vrouw, dan weer in die van een jong meisje. Ze heeft een pact met ‘l’ogre’ (het beest) en geeft zich aan hem, vergiftigt hem, hij valt in stukken uiteen. Een tuin ‘onder een djellaba’ van een oude heer ‘wiens tong is getatoeëerd met leugens’, bevat ‘duizend-en-één geneugten’. De tuin van het beest is een hotspot van onkuisheid, half-onderdrukte hormonen en schaamteloze begeerte.

In zijn debuutroman laat Ben Jelloun ook zijn moeder aan het woord. Ze werd als jong meisje twee keer uitgehuwelijkt aan zwijgzame, oude mannen, die zich iedere nacht woordeloos aan haar vergrepen. Alleen haar derde man bezorgde haar ‘un peu de bonheur’. Zo volgt Slimani de weg van Tahar Ben Jelloun, van fictie naar reportage, van verbeelding naar de rauwe werkelijkheid.

Slimani spreekt ook met Mona Eltahawy (Port Said, 1967), Egyptische feministe en schrijfster van Hoofddoek en maagdenvlies. Waarom het Midden-Oosten een seksuele revolutie nodig heeft. In haar polemische essay, dat door de ferme toon veel stof deed opwaaien, laat ze zien dat de werkelijkheid in Egypte en andere Arabische landen nog veel rauwer is. Seks, dood en religie vormen ‘het kloppend hart van de vrouwenhaat in het Midden-Oosten’, schrijf ze. Op haar vijftiende verhuisde ze met haar ouders van Engeland naar het salafistische Saoedi-Arabië. Daar werd ze ‘tot feministe getraumatiseerd’. De Arabische Revoluties in Egypte en elders brachten vrouwen niet meer vrijheid. Eltahawy bekritiseert ook het paternalisme van westerlingen, islamofobe politici die ‘maar al te graag horen hoe slecht moslimmannen hun vrouwen behandelen’ en degenen die hun mond houden uit ‘respect’ voor andere culturen. Ze ziet maar één mogelijke uitweg: luisteren naar de vrouwen binnen de cultuur.

Luidere vrouwenstemmen

Die vrouwenstemmen worden talrijker en luider. De Marokkaanse sociologe Fatima Mernissi (1940-2015) vocht haar leven lang voor gelijkberechtiging van mannen en vrouwen. Haar Sheherazade is geen oosterse verleidster, maar een vrouw die het heft in eigen hand neemt. ‘Religie is een fantastisch machtsmiddel’, zei de Erasmusprijs-laureate al in 1991 deze krant, ‘maar de vrouwenemancipatie gaat verschrikkelijk snel’.

De Irakese journaliste en schrijfster Alia Mamdouh viel de seksuele moraal in haar land aan. Ze kreeg een publicatieverbod voor La garçonne (2012), een aangrijpend boek over het lot van een studente die een verboden relatie heeft met een communist. De Libanese dichteres en activiste Joumana Haddad neemt de Arabische man op de korrel in haar boek Superman est arabe (2013): hij lijkt wel oppermachtig, maar is een doetje, hij lijkt wel intelligent ‘maar beluister hem goed en u zult zien dat hij mannelijkheid verwart met machogedrag, geloof met fanatisme, ethiek met de meest afgezaagde tradities.’ Samar Yazbek werd bekend door haar kroniek over de eerste maanden van de Syrische opstand, Vrouw onder vuur (2013). Zo lijkt de jonge generatie Arabische schrijvers geëngageerd, niet bang, niet behept met dogmatische tradities noch doordrongen van een politieke doctrine. Velen daarvan zijn vrouw.

Juist dat groeiende, strijdbare koor van vrouwelijke stemmen is cruciaal in de discussie over de seksuele rechten van de mens – daarom is de felle literaire en journalistieke stem van Leïla Slimani zo wezenlijk. Zoals Tahar Ben Jelloun schrijft in Harrouda: ‘het belangrijkste is niet wat de moeder zegt, maar dat ze heeft gesproken.’ Spreken is al een statement in een maatschappij die de vrouw lang het woord heeft ontzegd.