Zowel mannen als vrouwen kiezen vaker voor werken in deeltijd naarmate zij dichter bij de AOW-gerechtigde leeftijd komen, maakt het Centraal Planbureau (CPB) maandag bekend in een achtergronddocument over geleidelijke uittreding en de rol van deeltijdpensioen.
Mensen rond de 62 jaar werken het meest in een relatief grote deeltijdbaan, van 20 tot 32 uur per week. Mensen van rond de 67 jaar kiezen vaker voor deeltijdwerk van minder dan twaalf uur per week.
Banen van twaalf tot twintig uur zijn onder oudere vrouwen ook gangbaar, maar dit is volgens het CPB eerder toe te schrijven aan "de algemene voorkeur van vrouwen voor deeltijdwerk dan aan een voorkeur voor geleidelijke uittreding".
Volgens het planbureau gaat de opmars van deeltijdwerk ongeveer gelijk op met de groei van de arbeidsparticipatie.
Alle opleidingsniveaus
De toenemende populariteit van deeltijdwerk onder oudere mannen is terug te vinden binnen alle opleidingsniveaus. Wel blijft het aandeel deeltijdwerk onder hoogopgeleiden hoger dan onder laag- en middelbaar opgeleiden.
De nieuwe deeltijdwerkenden hebben meestal óf geen aanvullend inkomen, óf een aanvullend inkomen uit hun tweedepijlerpensioen, oftewel het pensioen dat zij via hun werkgever hebben opgebouwd.
Hoewel steeds meer mensen een beroep doen op deeltijdpensioenregelingen om geleidelijk minder te gaan werken, is er nog altijd een "discrepantie tussen wens en werkelijkheid in geleidelijke uittreding", signaleert het CPB. Niet alle ouderen die graag minder willen gaan werken, doen dit ook daadwerkelijk.
Een oorzaak voor die discrepantie, die sinds 2006 ongeveer gelijk is gebleven, is te vinden in een gebrek aan kennis. Vooral werkenden met een lage opleiding zijn soms niet goed op de hoogte van hun mogelijkheden.