Direct naar artikelinhoud

Wat krijgen we nou? Koopkracht dáálde in economisch jubeljaar 2017

In de achtertuin van het jaarverslag van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid lag gisteren een bommetje verstopt. Op pagina 162 presenteert minister Koolmees een tabel met explosieve koopkrachtcijfers. Wat blijkt? De koopkracht van de meeste huishoudens ging er in economisch jubeljaar 2017 niet op vooruit, maar op achteruit.

Tweeverdieners verloren vorig jaar 0,1 tot 0,3 procent aan koopkracht, kostwinnergezinnen 0,2 tot 0,8 procent.Beeld ANP

Tweeverdieners verloren vorig jaar 0,1 tot 0,3 procent aan koopkracht, kostwinnergezinnen 0,2 tot 0,8 procent, alleenstaanden die modaal of meer verdienen 0,3 procent en AOW’ers boerden er 0,1 procent op achteruit. Alleen sociale minima met kinderen en laagbetaalde vrijgezellen noteerden een klein plusje, maar hun koopkrachtstijging was veel lager dan beloofd.

Het vorige kabinet spiegelde het volk in zijn begroting van september 2016 nog melk en honing voor. In het begrotingsjaar 2017 zou iedereen erop vooruit gaan, beloofde Rutte II. ‘De koopkracht van alle huishoudens verbetert verder in 2017’ vertelt de onderhavige Miljoenennota. ‘Zowel werkenden, uitkeringsontvangers als gepensioneerden gaan er in doorsnee op vooruit’.

Grauwsluier

Nu anderhalf jaar later op Verantwoordingsdag (de dag waarop de rijksoverheid zijn jaarverslagen presenteert) de balans is opgemaakt, blijken de rooskleurige koopkrachtplaatjes uit de Miljoenennota 2017 ineens met een grauwsluier bedekt: het is een en al minnen.

Hoe kan het kabinet er zo naast hebben gezeten met zijn voorspelling? Hoe kan het dat de koopkracht in het ijzersterke economische jaar 2017 daalt in plaats van stijgt? Er is veel gezegd en geschreven over de achterblijvende lonen, het feit dat de loonstijging al jaren lager ligt dan de economische groei. Maar dat kan de verklaring niet zijn, want een loonstijging – hoe klein ook - is nog steeds een stijging, geen daling.

De reden voor de brede koopkrachtdaling vorig jaar blijkt te schuilen in een sinister fenomeen waarvan Nederlanders het bestaan al een beetje vergeten waren: inflatie. Het kabinet baseert zijn koopkrachtramingen op de voorspellingen van het Centraal Planbureau, dat elk jaar de effecten van de rijksbegroting doorrekent aan de hand van tal van macro-economische variabelen. Een van de belangrijkste is de inflatie, de stijging van de consumentenprijzen. Dat cijfer beïnvloedt de koopkracht – uiteraard – zeer sterk: als de prijzen harder stijgen dan de lonen en de uitkeringen, gaan mensen er per saldo op achteruit.

Het CPB weet in september 2016, als de Miljoenennota wordt gemaakt, natuurlijk niet zeker hoe hoog de inflatie zal zijn in het jaar erna. Het rekenbureau maakt daarom een inschatting op basis van computermodellen (net als van de economische groei).

Statistische overmacht

De werkelijke inflatie blijkt anderhalf later, op Verantwoordingsdag, vrijwel altijd anders uit te vallen dan voorspeld. Soms is die afwijking fors, zoals vorig jaar. De Miljoenennota ging uit van een inflatie van 0,5 procent in 2017. In werkelijkheid bedroeg de geldontwaarding 1,3 procent, maakte het CPB in maart bekend. Die 0,8 procentpunt verschil heeft schijnbaar alle verwachte koopkrachtwinst voor Nederlandse huishoudens tenietgedaan. Een andere reden voor de teleurstellende koopkrachtontwikkeling is dat de zorgpremies vorig jaar harder stegen dan verwacht, meldt het CPB desgevraagd.

Het kabinet kan daar niks aan doen; er is sprake van statistische overmacht. In 2015 en 2016 viel de inflatie juist lager uit dan het CPB had voorspeld en steeg de koopkracht van huishoudens dus méér dan verwacht.

Statistische overmacht

Een woordvoerster van het ministerie Sociale Zaken nuanceert de sombere tabel in het ministeriële jaarverslag. De ‘mediane’ koopkracht is wel gestegen, met 0,3 procent. Dat betekent dat meer dan de helft van de Nederlandse huishoudens er vorig jaar wel degelijk op vooruit ging.

De koopkrachttabel in het jaarverslag geeft volgens haar een vertekend beeld omdat daarin alleen de belastingen, aftrekposten en toeslagen zijn meegenomen die voor iedereen gelden. Het effect van niet inkomensafhankelijke regelingen als de kinderopvangtoeslag en de eigen bijdrage in de huurtoeslag (die minimuminkomens niet betalen), is dus niet meegerekend in de tabel van Sociale Zaken, maar wel in de mediane koopkracht.

Die mediane koopkracht splitst Sociale Zaken niet uit naar type huishouden. De onverwacht hoge inflatie heeft in 2017 overigens ook de mediane koopkracht getemperd: het CPB voorspelde vooraf dat die met 1,0 procent zou stijgen. Dat werd dus ‘maar’ 0,3 procent.

Welke kant het dit jaar opgaat met de koopkracht is nog onduidelijk. Weliswaar is de inflatie in 2018 tot nu toe wederom hoger dan het CPB had voorzien (1,6 procent in plaats van 1,3 procent), maar dat geldt ook voor de stijging van de cao-lonen. Volgens de recentste raming van het CPB gaan de lonen dit jaar 3,2 procent omhoog, in plaats van de in september nog voorspelde 2,2 procent. Maar dat wordt weer gecompenseerd door andere factoren. De koopkrachtverwachting voor dit jaar is 0,6 procent erbij, dat is onveranderd ten opzichte van de septemberraming.