‘Als we op dezelfde weg doorgaan, met nog meer Netanyahu, wordt het een ramp’

Onlangs was hij voor het eerst in jaren in de moslimwijk van het oude Jeruzalem. ‘Ik was vergeten hoezeer ik die Arabische cultuur liefheb’, vertelt Uri Avnery (94). ‘De geuren in de straatjes, de sfeer, het eten, de koffie, het rumoer, het kwam allemaal weer terug. Ik heb me zelfs weer aan de waterpijp gewaagd, al mis ik daartoe nog steeds de juiste houding. Het roken van de nargilah is a way of life, die wij als geboren Europeanen niet echt beheersen. Wij zijn van de sigaret, pfff, pfff, het moet snel. Voor het goed gebruiken van de waterpijp heb je de rust nodig die de Arabieren bezitten.’

Als atheïst heeft hij helemaal niets met geloof, wil hij benadrukken. ‘Of het nou het jodendom, het christendom of de islam is. Jeruzalem stinkt naar religie. Ik ben inwoner van Tel Aviv, een vrije, tolerante stad, waar echt andere mensen wonen.’

Als parlementslid reisde hij jarenlang tussen de twee steden. ‘Het waren toen al twee verschillende werelden. In Jeruzalem was ik politicus, in Tel Aviv was ik de journalist die elke week een kritisch weekblad in elkaar zette.’

Hij is voorstander van een Jeruzalem dat hoofdstad is van Israël én Palestina. ‘Het oosten voor de Palestijnen, het westen voor de Israëliërs.’ Dat Jeruzalem voor rechts Israël – en voor president Donald Trump – de ondeelbare en eeuwige hoofdstad van Israël moet zijn, noemt hij ‘idioot’. ‘Want geen Palestijn zal Oost-Jeruzalem ooit opgeven. Er zijn maar weinig Israëliërs die dat begrijpen.’ Ooit stelde Moshe Dayan, de voormalige minister van Defensie van Israël, dat vrede met Jordanië bereikt kon worden zonder Jeruzalem op te geven. ‘Een belachelijke gedachte’, vindt Avnery. ‘De Jordaanse koning ziet zichzelf als een directe nazaat van de profeet Mohammed. Dat hij de derde heilige plaats in de islam zal willen opgeven, is ondenkbaar.’

Uri Avnery werd in 1923 als Helmut Ostermann in Duitsland geboren. Hij vluchtte in 1933 met zijn familie naar Palestina, waar hij zich als vrijheidsstrijder – ‘de Britten noemden mij terrorist, een kwestie van perspectief’ – bij de Irgoen aanmeldde. De organisatie pleegde aanslagen op Britse en Palestijnse doelen, bijvoorbeeld in 1946 op het Britse hoofdkwartier in het Koning David Hotel in Jeruzalem, waarbij 91 doden vielen.

Hij vocht in de onafhankelijkheidsoorlog – ‘die de Palestijnen terecht de nakba, de ramp, noemen’ – tegen het oprukkende Egyptische leger en werd daarna schrijver en journalist. Ook zat hij gedurende langere tijd in de Knesset en was hij oprichter van de vredesbeweging Peace Now.

Avnery schrijft nog elke week een column die hem geliefd en gehaat maakt. Meermalen vonden er aanslagen op zijn leven plaats. ‘De laatste keer was het hier voor de deur van mijn huis. Het was een jood met een mes’, vertelt hij laconiek.

De hele geschiedenis van Israël maakte hij mee. Hij kende alle hoofdrolspelers persoonlijk, van David Ben-Goerion tot Shimon Peres, van Ariel Sharon tot Moshe Dayan, van Yitzhak Rabin tot Benjamin Netanyahu. Met sommigen was hij bevriend, door anderen werd hij gehaat. Soms ging vriendschap over in vijandschap. ‘Na de invasie van Libanon, die ik zeer afkeurde, werd ik de vijand van Ariel Sharon.’

Hij muntte al vroeg de tweestatenoplossing: ‘Er waren destijds in de hele wereld geen tien mensen die achter dat idee stonden.’ En hij was in juli 1982 de eerste Israëliër die, met gevaar voor eigen leven, plo-leider Arafat opzocht, in het toentertijd door Israël belegerde Beiroet.

Avnery woont op de zevende verdieping van een ietwat vervallen appartementsgebouw in Tel Aviv. In het westen ligt de Middellandse Zee, het oosten toont de rommelige daken van de vrijgevochten stad. Hij is net terug van zijn dagelijkse wandeling langs het strand. Toen hij even stond uit te rusten, werd hij aangesproken door een man. ‘De man vertelde dat hij na veertig jaar weer terug was in Israël en dat alles veranderd was. Alleen de zee, die was nog hetzelfde, zei hij. Ik antwoordde hem: “Vergeet alles, maar blijf in de buurt van de zee.”’

Eind 1933 zette Avnery in Jaffa voet aan wal. Zijn ouders haatten die onbekende Oriëntaalse wereld, maar de jonge Helmut voelde zich er meteen thuis. Zijn vader, bankier, had al vroeg het gevaar van Adolf Hitler onderkend. ‘Hij was tot in al zijn vezels Duits, we waren helemaal geassimileerd, en hij vertelde altijd dat de familie al met Julius Caesar naar Duitsland was gekomen. Hij was humanist, ging misschien één keer per jaar naar de synagoge. Een paar weken na de machtsovername door Hitler werd hij als jood ernstig beledigd en bedreigd door een collega. Dat was klaarblijkelijk de druppel. Hij kwam ’s avonds thuis en zei dat we Duitsland zouden verlaten.’

De meeste landen – ‘ook Nederland niet’, klinkt het fijntjes in de huiskamer in Tel Aviv – wilden geen joden opnemen. ‘We waren alleen welkom in Finland, de Filipijnen en Palestina. Mijn vader was al zionist, maar was nooit van plan geweest zelf te emigreren. Hij koos toch voor Palestina. Met duizend Engelse pond lieten de Britten je binnen. Mijn vader verkocht ons huis en andere spullen. De nazi’s lieten ons gaan. In die beginjaren was hun beleid nog om zo veel mogelijk joden het land uit te zetten.’

Hij was de enige jood op het gymnasium in Hannover, herinnert Avnery zich. ‘Hitler was net aan de macht. Er was een feestdag, de hele school kwam bijeen in de aula. We zongen de Deutsche Nationalhymne, gevolgd door het Horst Wessellied. Iedereen stond op en hief zijn rechterhand. Ik stond ook op, maar hield mijn arm langs mijn zij. Na afloop zeiden mijn klasgenootjes dat ze me in elkaar zouden slaan als ik nog een keer zoiets zou flikken.’

‘Jeruzalem stinkt naar religie. Ik ben inwoner van Tel Aviv, een vrije, tolerante stad, waar echt andere mensen wonen’

Ook in Palestina hielden zijn ouders vast aan hun Duitse cultuur. ‘Ze hebben nooit Hebreeuws geleerd en bleven hun hele verdere leven hunkeren naar Duitsland en Duits praten. Ik liet Europa meteen achter me. Ik vond het Midden-Oosten ontzettend fascinerend.’

Avnery’s vader, die gewend was aan ‘het keurige en correcte’ Duitse zakenleven, raakte zijn geld binnen een jaar kwijt. ‘Het waren joden die hem oplichtten.’ De jonge Uri ging alleen naar een dorp om daar Hebreeuws te leren. Na drie jaar moest hij van school af om te gaan werken.

Uri Avnery en Yasser Arafat in Beiroet, 1982 © uriavnery.com

Palestina was in de jaren dertig, onder het Britse mandaat, een land met zowel joden als Arabieren die naar een eigen staat streefden. ‘Tel Aviv was joods, maar Jaffa was Arabisch. Er was constant geweld, de Britten wisten zich er geen raad mee. Ik werkte op een Brits advocatenkantoor, waar ik Engels leerde. Ik was veel in Jaffa, want daar waren de rechtbanken.’

Avnery leidde een dubbelleven. Overdag werkte hij op een Brits kantoor, na het werk assisteerde hij bij terreuracties tegen dezelfde Britten. ‘Ik had revolvers in mijn flat verstopt, maar ik werd in tegenstelling tot de latere premier Yitzhak Shamir vanwege mijn jonge leeftijd niet zelf ingezet bij gewelddadige acties.’

Hij verliet de Irgoen omdat hij het geweld tegen de Arabische bevolking niet wilde ondersteunen. ‘Ik was een voorstander van een neutraal land waarin beide volken geïntegreerd zouden zijn. Ik opperde het idee van een semitische regio, waar Palestina, Irak, Libanon, Syrië en Jordanië als een unie zouden samenwerken. Een soort Europese Unie avant la lettre.’

In 1947 probeerde hij dit idee te slijten bij de Arabieren in Jaffa, maar hij werd ingehaald door de harde werkelijkheid. Er brak oorlog uit, eerst onderling tussen Arabieren en joden in Palestina. Later, na het uitroepen van de staat Israël, vielen Arabische landen de jonge staat aan.

Avnery werd soldaat in het Israëlische leger, in een eenheid van de Givati Brigade, later Samsons Vossen genaamd. Hij vocht eerst tegen de Palestijnse milities. Later, in het zuiden, streed hij tegen het Egyptische invasieleger.

Hij maakte zich op voor een nachtelijke operatie, juist op het moment dat in mei 1948 David Ben-Goerion de onafhankelijke staat Israël uitriep. ‘We waren gelegerd in een kibboets, waren onze wapens aan het klaarmaken, toen Ben-Goerion in de eetzaal op de radio te horen was. Of ik euforisch was, zoals veel van mijn landgenoten? Nee, ik was vooral benieuwd hoe de nieuwe staat zou gaan heten. Het werd Israël, een naam waar ik niet direct warm voor liep. Maar oké, never mind, de volgende dag moesten we de strijd aangaan.’

Volgens hem is het een mythe dat Ben-Goerion de staat stichtte. ‘Dat waren wij, de soldaten, die voor hun land vochten.’ Hij zegt nu dat hij onmiddellijk het hele idee van een ‘joodse staat’ haatte. ‘Van de eerste dag was ik tegen alles waar David Ben-Goerion voor stond. Ik wilde een neutrale staat, die niet alleen voor joden bestemd was. Twintig procent van de bevolking van ons land was en is Arabisch. Je kunt geen vijfde deel van de bevolking van je land zomaar weggummen.’

Hij raakte bij een van de veldslagen met de Egyptenaren zwaargewond. Hij kreeg kogels in de buik, werd door vier Marokkaans-joodse medestrijders gered en maakte de rest van de oorlog aan de zijlijn mee.

Zijn talent om te schrijven openbaarde zich. ‘Ik schreef aan het front hele verslagen, die meteen na de oorlog van 1948 gebundeld werden in een boek: In het veld van de Filistijnen. Het werd een bestseller, een van de best verkochte boeken die ooit in Israël zijn gepubliceerd.’

Hij vond de inhoud van dat eerste boek bij nader inzien te oppervlakkig, bezijden de waarheid. Hij schreef zijn echte gevoelens over de oorlog vervolgens van zich af op zijn kleine Hermes-tikmachine. Het werd zijn tweede boek: De andere kant van de medaille. ‘Dat werd een schandaal. In één klap werd ik volksvijand nummer één. Ik schreef over de misstanden, de bloedbaden, de moordpartijen, plus de waarheid over wat werkelijk met de Arabieren was gebeurd.’

Leugens, verraad! riepen zijn critici. Onze soldaten vloeken en moorden niet, we hebben het meest ethische leger van de wereld. In het voorwoord van de Engelse herdruk van beide boeken in 2008, onder de titel 1948, A Soldier’s Tale: The Bloody Road to Jerusalem, schrijft Avnery: ‘Het tweede boek verkocht ook wel, maar een herdruk zat er niet in, it was blocked.’ Alles was schaars in het Israël in die jaren. De overheid verstrekte dus gewoonweg geen papier voor een tweede druk.

Avnery werd journalist bij de krant Haaretz, maar vertrok na een conflict – ‘we mochten niet schrijven over de deportatie van de Palestijnen’. Hij kocht een weekblad dat een kwijnend bestaan leidde, HaOlam HaZeh (Deze Wereld) en maakte er een links tijdschrift van. Hij was veertig jaar de uitgever en hoofdredacteur. ‘We waren een onafhankelijk, dwars weekblad. We gingen geen thema uit de weg.’ Het blad bracht ook sensationele verhalen, ‘en pikante foto’s’, maar de inhoud ging toch vooral over politiek. Het was een beetje zoals Der Spiegel, zegt hij, het blad van de legendarische Duitse bladenmaker Rudolf Augstein met wie Avnery in Hannover nog op het Kaiserin-Auguste-Viktoria-Gymnasium had gezeten. ‘Rudolf was een vriend, we liepen samen naar school. Maar pas in de jaren vijftig hadden we weer veel contact. Mijn verhalen werden in zijn blad gepubliceerd.’

‘Ik ben tegen de huidige leidende elite, hun hele corrupte, politieke systeem, hun Israël is niet mijn Israël’

HaOlam HaZeh schreef als eerste over de door Israël veroorzaakte bloedbaden onder Palestijnen, zoals die in Qibya in 1953 (Ariel Sharon was de commandant) en Kafr Qasim in 1956. Na de publicatie over Qibya werd Avnery door soldaten die hadden deelgenomen aan de raid in elkaar geslagen.

‘Ik ben mijn halve leven bezig geweest om mensen bewust te maken van het feit dat er een Palestijns volk bestaat en dat dat volk ontzettend veel leed is aangedaan’, zegt hij nu in zijn appartement. ‘Golda Meir zei dat er helemaal geen Palestijnen waren, Shimon Peres was in eerste instantie ook aanhanger van die theorie. De Amerikanen riepen het ook, zelfs de Russen erkenden geen Palestijns volk. In HaOlam HaZeh schreven we al meteen over het Palestijnse volk. Dat werd ons niet altijd in dank afgenomen.’

De lucht boven Tel Aviv is snel donker aan het worden. Avnery wijst naar een foto in de kamer. We zien plo-leider Yasser Arafat en Yitzhak Rabin, Israëls premier tussen 1974-1977 en 1992-1995, samen in Washington. ‘Ik ken Rabin al mijn hele leven. Rabin was officier in 1948, ik was een simpele korporaal. Hij vocht als professioneel militair zijn hele leven tegen de Arabieren. Dat hij op zijn zeventigste nog van mening veranderde over de komst van een Palestijnse staat zou ik graag op mijn conto schrijven, want ik sprak heel vaak met hem over dat thema. Maar het zou borstklopperij zijn van mijn kant, dat ik hem heb overtuigd. Hij was volkomen autonoom in zijn beslissingen. Als militair was hij gewend logisch te denken, en zijn ratio vertelde hem vrede te sluiten met de Palestijnen. Dat was in the long run beter voor de staat Israël.’

Rabin stond volgens Avnery in eerste instantie gereserveerd tegenover Arafat: ‘Het waren twee totaal verschillende karakters. Arafat was een emotionele man, die constant wilde huggen en aanraken. Na twintig minuten was hij al je vriend voor het leven. Rabin daarentegen was een kille man. Hij ging fysiek contact volledig uit de weg. Rabin was bovendien geen man voor smalltalk. En toch konden die twee het later goed met elkaar vinden. Arafat kwam zelfs bij Rabin over de vloer.’

Avnery was er in 1995 bij toen Rabin door een joodse extremist werd vermoord. Een gebeurtenis die volgens hem de loop van de geschiedenis van het land volledig heeft veranderd. ‘Nu zitten we met Netanyahu en zijn kliek opgescheept.’

Hij zucht. ‘Ik ben mijn hele leven al in de oppositie, maar de laatste jaren ben ik extreem in de oppositie. Tegen Netanyahu, tegen de fascist Avigdor Lieberman. Ik ben tegen de huidige leidende elite, hun hele corrupte, politieke systeem, hun Israël is niet mijn Israël.’

Yasser Arafat (links) en Uri Avnery, Gaza Stad 1994 © Awad Awad / AFP / ANP

Israël is een democratie, erkent Avnery. ‘Ik kan schrijven wat ik wil, er is wat militaire censuur, maar daar had ik nooit veel last van. Ik leef als jood dus in een vrij land. Maar dit land is wel een totale dictatuur voor de mensen op de Westbank en indirect in Gaza. En voor de Palestijnse Israëliërs, toch twintig procent van de bevolking, is het ook een gedeeltelijke dictatuur. Ze zijn weliswaar vertegenwoordigd in de Knesset, maar alleen voor de joodse Israëliërs is Israël een echte democratie. Dat klopt niet, daar zal ik in de mij nog resterende jaren tegen blijven strijden.’

Drie keer hebben Israëliërs hem proberen te vermoorden. In het onlangs verschenen boek Rise and Kill First: The Secret History of Israel’s Targeted Assassinations van de vooraanstaande Israëlische journalist Ronen Bergman (vertaald als Schaduwoorlog: Israël en het geheime liquidatieprogramma van de Mossad), wordt beschreven dat Ariel Sharon aan het begin van de jaren tachtig als minister van Defensie vergaande plannen had om Yasser Arafat te vermoorden. Juist in 1982, het jaar dat Avnery zijn eerste ontmoeting met de plo-leider in Beiroet had.

De speciaal daartoe opgerichte eenheid ‘Salt Fish’ van de Israëlische geheime dienst was op de hoogte van het voorgenomen bezoek van de politicus/journalist, en wilde de gelegenheid aangrijpen om Arafat te doden. Dat er mogelijk een Israëliër zou sterven, werd afgedaan als collateral damage. De altijd achterdochtige en voorzichtige Arafat zette de Mossad op het laatste moment buitenspel door een andere locatie voor het gesprek te kiezen.

Avnery schreef er een stuk over in Haaretz: How a Mossad Plot to Kill Yasser Arafat Nearly Cost Me My Life. Daarin haalt hij ook weer herinneringen op aan de plo-leider, die hij ‘een van de grote leiders van de twintigste eeuw’ noemt. ‘Oké, voor velen was hij een terrorist, nou, dat was ik in mijn jonge jaren ook. En Rabin en Shamir waren voor de Britten óók terrorist.’

Arafat geloofde volgens Avnery al aan het begin van de jaren tachtig in een tweestatenoplossing. ‘Anders had hij mij in 1982 nooit uitgenodigd. Hij las mijn blad, dat ook in het Arabisch verscheen, elke week. Hij wilde mij binnenhalen, om daarmee dichter bij de Israëlische leiders te komen. Dat is hem met Rabin goed gelukt.’

Ariel Sharon was zeer geobsedeerd door Arafat, vertelt Avnery. ‘Hij wilde hem echt uit de weg ruimen. Hij was zelfs bereid daartoe een passagiersvliegtuig neer te halen of een aanslag te plegen in een stadion waar de Palestijnse leider aanwezig was.’

Later, toen Arafat in 2002 in Ramallah belegerd werd door Israëlische soldaten (Sharon was premier, de actie was een reactie op een Palestijnse zelfmoordaanslag in Tel Aviv), gingen Avnery, diens vrouw Rachel en andere Israëlische vredesactivisten als menselijk schild naar de Muqata, het Palestijns regeringscentrum.

‘Sharon zei later dat hij niet kon toeslaan, omdat Avnery erbij was’, vertelt hij. Dat was een leugen, hij moest afhaken omdat de Amerikanen hem gewaarschuwd hadden dat de dood van Arafat niet mocht worden teruggeleid naar Israël, want dat zou de positie van de Amerikanen in het Midden-Oosten kunnen schaden. Toen zag hij ervan af.’

Avnery is ervan overtuigd dat Arafat later, in 2004, alsnog door de Israëliërs is vermoord. ‘Ik kan het niet bewijzen, maar zijn dood was een mysterie. Wellicht is er polonium gebruikt. Er is later nog een Frans onderzoek geweest, maar dat was niet heel gedegen. Er moet, bij cia en Mossad, een diep weggeborgen file zijn waarin dat allemaal precies is beschreven. Ooit zullen we het weten.’

Hoe ziet hij de toekomst van Israël? De journalist wrijft met zijn hand over zijn witte haren. ‘Ik ben geen profeet, zelfs geen zoon van een profeet. Maar als we op dezelfde weg doorgaan, met nog meer Bibi Netanyahu, dan wordt het een ramp. Maar iets wat nu problematisch lijkt, kan altijd ten goede veranderen, dat leert de geschiedenis ons keer op keer. Kijk naar de val van de Berlijnse Muur, de snelle opkomst van Nelson Mandela. Dat hadden we allemaal niet zien aankomen.’

De geschiedenis zit vol onverwachte gebeurtenissen. Juist als het er slecht uitziet, kan de oplossing nabij zijn, stelt Avnery. ‘Ik zal u een verhaal vertellen’, begint hij zijn laatste anekdote als de duisternis is ingevallen. ‘In 1942 was het Duitse leger onder veldmaarschalk Rommel bezig aan een opmars richting El Alamein in Egypte. En dat was verrekte dicht bij Palestina. Daar brak paniek uit, we dachten allemaal dat Rommel binnen een paar dagen voor de poorten van Jeruzalem zou staan. Grote onrust bij de joodse bevolking: Hitler was geobsedeerd door de joden en Palestina zat vol joden. De Britten stuurden hun vrouwen en kinderen al naar Irak. De Hagana, de joodse militie, trok zich al terug op de berg Carmel, nabij Haifa, om een laatste verdedigingswal op te werpen. Het was, kortom, onvermijdelijk dat Rommel zou komen. Maar de Duitsers kwamen niet. Rommel had zijn laatste druppel olie gebruikt. Hij kon niet verder met zijn tanks. En Hitler wilde hem geen olie sturen, die had alle brandstof nodig om Moskou te bereiken. De Führer was totaal niet geïnteresseerd in Palestina en de joden aldaar. Achteraf gezien was er dus helemaal geen gevaar voor ons.’