Direct naar artikelinhoud

Opinie: Het is realistischer om te erkennen dat Rusland onveranderlijk anders is

Er zijn meer meningen dan ooit over Rusland. De structurele dialoog met de EU valt mede door wederzijds onbegrip stil. Het is realistischer om te erkennen dat Rusland fundamenteel anders is, betoogt Lien Verpoest.

President Vladimir Poetin, koning Willem-Alexander en koningin Máxima heffen het glas in het Holland House in Sotsji, februari 2014.Beeld epa

‘Geen enkele beschaafde natie telt zoveel wilden als de Russen’, schreef de bekende Madame de Staël na haar bezoek aan Rusland in 1812. Haar woorden, voorafgegaan door de stelling dat de Russen geen morele perfectie kunnen bereiken omdat je daar une constitution libre voor nodig hebt, zijn nog mild in vergelijking met wat andere bekende figuren uit de 18de en 19de eeuw over Rusland te zeggen hadden.

Voltaire (‘Als slaven geboren onder meesters die even slaafs zijn aan hun vorst, teren ze weg in onwetendheid’), Diderot (‘Russen zijn rot voordat ze rijp zijn’), Markies de Custine (‘Een boer in het Westen is vrijer dan een edelman in Rusland’), Napoleon (‘Krab een Rus en je vindt een Tataar’) – iedereen die in aanraking kwam met Rusland had geheid een mening klaar.

Ook nu zijn er meer meningen dan ooit over Rusland, die vaak een normerende boodschap in zich dragen: Rusland voldoet niet. Rusland respecteert de mensenrechten niet. Rusland kan bezwaarlijk een democratie genoemd worden. Rusland heeft geen vrije pers. Rusland leeft niet op aan Europese normen en waarden. Want, om het met de woorden van Madame de Staël te zeggen, om moreel perfect te zijn moet je toch een constitution ­libre hebben?

Los van de vaststelling dat Rusland een verwachtingspatroon oproept dat bijvoorbeeld China of Wit-Rusland niet doen, stelt zich een belangrijkere vraag: wat draagt deze morele verontwaardiging bij tot oplossingen? Of zal deze normatieve kloof slechts bijdragen tot een verdere vervreemding, met alle risico’s van dien? Aanleiding tot verontwaardiging was er de voorbije jaren genoeg: de annexatie van de Krim in maart 2014, de inmenging in Oost-Oekraïne en Ruslands perfide rol in de nasleep van de MH17-ramp, Poetins aankondiging dat Russische troepen actief zouden worden in Syrië in 2015, het steeds sterkere vermoeden van Russische inmenging in de Amerikaanse en verscheidene Europese verkiezingen in de loop van 2016.

Niet de hysterische reacties in de pers of op sociale media (‘Wereldoorlog III’, ‘Koude Oorlog 2.0’) zijn interessant, maar parallel daaraan de dialoog tussen beleidsmakers, of eerder de zorgwekkende ontstentenis daarvan. Vooral de Europese Unie zit hier in een bijzonder moeilijk parket. Sinds de ­Oekraïnecrisis zijn er enerzijds sancties, die steeds verlengd en – na het incident in Salisbury, de vergiftiging van vader en dochter Skripal – verder uitgebreid werden.

Maar daarnaast viel ook de structurele dialoog stil. De halfjaarlijkse top tussen de EU en Rusland vindt reeds sinds 2014 niet meer plaats; vaste overlegorganen, zoals bijvoorbeeld de Permanent Partnership Council, komen niet meer bijeen. Men slaagt er niet in het Partnerschaps- en Samenwerkingsakkoord tussen de EU en Rusland, dat in 2007 afliep, te vernieuwen; ook dit wordt dan maar jaarlijks ad hoc verlengd.

De EU-balans is moeizaam. Het draagvlak voor de sancties brokkelt geleidelijk aan af en structureel overleg met Rusland is er niet meer: het verklaart waarom Federica Moghe­rini ook deze week op een persconferentie niet verder kwam dan vage woorden over ‘volharding’ in het uitdragen van Europese normen en waarden tegen het politiek en militair uitdagende gedrag van Rusland. In die zin is het normatieve westerse discours eerder een zwaktebod.

Anderzijds is het een eenvoudige vaststelling dat de Europese Unie in haar relatie met Rusland voor uitdagingen staat die Rusland niet kent: lidstaten die het liever solo slim spelen dan zich unaniem achter de sancties te scharen, en contacten op bilateraal niveau aangaan die het Europees discours ondergraven.

Binnen de Unie enerzijds het vaak verhitte discours van het Europees Parlement (denk aan Guy Verhofstadt en Hans van Baalen op Maidan) en anderzijds het veel gematigder discours van een Commissie die geprangd zit tussen economisch pragmatisme en Europese waarden. Daartegenover staat onze oosterbuur, met een unisono klinkend buitenlandbeleid, aangestuurd door een ogenschijnlijk sterk Kremlin, een land met een dominante staatspers en een zwakke oppositie. Wij kijken naar Rusland en zien enkel Poetin. Rusland kijkt naar Europa en hoort duizend-en-één stemmen – en dat is maar goed ook.

Natuurlijk is het moedig om op te komen voor eigen waarden en is het meer dan logisch dat de Europese Unie blijft hameren op de fundamentele rechten en vrijheden zoals die geformuleerd werden in het verdrag van Lissabon – onze zorgvuldig geconstrueerde Europese identiteit. Maar dan moeten we ook aanvaarden dat vasthouden aan een normen- en waardendiscours dat intern steeds meer betwist wordt in de ogen van ‘buitenstaander’ Rusland eerder ongeloofwaardig overkomt.

Tegelijk houdt zo’n discours ook risico’s in, omdat het naadloos aansluit bij dat eeuwenoude verwachtingspatroon, waaraan Rusland niet voldoet. De Noorse slavist en politocoloog Iver Neumann bestempelt het wederzijds onbegrip tussen Rusland en het Westen als hysterese, een begrip ontleend aan de socioloog Bourdieu: een situatie waarin de aanhoudende kritiek van het Westen en de daaruit volgende Russische frustratie de veiligheidssituatie op het Euraziatisch continent kan aantasten.

Waarom niet erkennen wat Russische beleidsmakers al decennia zeggen? Dat Rusland fundamenteel anders is? Geen democratie maar een ‘soevereine democratie’, geen rule of law maar een diktatura zakona (dictatuur van de wet), geen gedecentraliseerde federatie maar geverticaliseerde macht? Een buitenlandbeleid gebaseerd op nationaal belang en pragmatisme?

Erkennen dat Rusland onveranderlijk anders is, lijkt realistischer en misschien ook consequenter: het bespaart ons de inkt die wel over Rusland vloeit en niet over de vele andere landen die niet voldoen aan onze Europese normen. Het geeft ruimte om tot de essentie te komen: hoe werken we samen met deze grote buur die als reactie steeds assertiever haar eigen waardenpatroon uitdraagt?

Het onderhouden van een structurele dialoog is de werkelijke uitdaging voor de Nederlandse en Europese diplomatie. Rustig, realistisch en vooral pragmatisch samenwerken waar mogelijk (contraterrorisme, energie, onderzoek en cultuur) en rode lijnen trekken waar nodig (de Krim, Syrië); dit gebeurt in de luwte van het hevige debat. Het is een aanpak waarin het wezen van de diplomatie vervat zit zonder evenwel afbreuk te doen aan onze waarden. Ondanks de recente grote uitdagingen, maar ook dankzij de lange traditie van bilaterale relaties met Rusland kunnen Nederlandse beleidsmakers hierin het voortouw blijven nemen.

Lien Verpoest is docent bij de onderzoekseenheid geschiedenis aan de faculteit Letteren van de KU Leuven en academisch directeur van het Centrum voor Russische Studies.