Direct naar artikelinhoud

Leesvoer voor een minder vlezige toekomst

Dus we moeten minder vlees gaan eten; maar hoe krijg je jezelf zover? Culinair journalist Mac van Dinther over de boeken die hem hielpen anders te gaan eten.

Leesvoer voor een minder vlezige toekomst
Beeld Martyn F. Overweel

Vlees is een ‘dingetje’ geworden, merkte Volkskeuken-schrijver – en vleesliefhebber – Marcus Huibers een tijdje geleden op. Volgens rapporten van het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) en de Raad voor leefomgeving en infrastructuur gaat Nederland zijn klimaatdoelstellingen niet halen als we net zo veel vlees blijven eten en dieren blijven houden als nu.

Sterker: als het zo doorgaat, is de veehouderij in 2050 in haar eentje verantwoordelijk voor de volledige hoeveelheid uitstoot aan broeikasgas waarop Nederland zich heeft vastgelegd in het klimaatakkoord van Parijs. De discussie over een vleestaks of een hogere btw-heffing op vlees is weer helemaal opgelaaid. Het moet anders. Maar hoe?

Over vlees zijn boekenplanken volgeschreven: het perfecte varken, de ultieme biefstuk, het rund van kop tot staart. Tips voor roosteren, bakken, grillen en braden van vlees. Handleidingen voor uitsnijden, uitbenen en worsten stoppen. Allemaal geschreven door liefhebbers van Het Beest. In zijn gedode gedaante dan.

Maar de laatste jaren groeit het stapeltje boeken dat juist de andere kant op gaat: boeken die vragen stellen bij vlees en ons de weg willen wijzen naar een minder vlezige toekomst. De laatste aanwinst in dit genre is Stoppen met vlees van schrijver en documentairemaker Robert Bridgeman.

Je zou denken dat de beweging van vleesverlaters wel geholpen zou zijn met een prikkelend en origineel betoog over waarom we van het vlees af moeten. Dat is dit niet. In weinig sprankelend proza zet Bridgeman alle bekende argumenten nog eens op een rijtje: de gezondheidseffecten van (te) veel vlees eten, de milieukosten, de misstanden in de intensieve veehouderij, de horror van de slachthuizen.

Hij haalt de Lakota-indianen, het boeddhisme en Mahatma Gandhi erbij en doorspekt zijn verhaal met getuigenissen van bekende vegetariërs (Henny Huisman), wetenschappers (Roos Vonk) en dierenactivisten die veel van hetzelfde vertellen. Vlees is het nieuwe roken, aldus cabaretier Guido Weijers.

Bridgeman concludeert dat we er allemaal – boeren, banken, supermarkten, politiek – aan meedoen om via een omweg het probleem toch op het bordje van de eindgebruiker te leggen: ‘Als de consument massaal besluit te stoppen met het eten van vlees is het probleem onmiddellijk opgelost.’ De auteur, die zelf ‘overwegend veganistisch’ eet, houdt zijn eigen zucht naar vlees in bedwang door dagelijkse meditatie, yoga en koud afdouchen. Bridgeman mag dan menen dat de ‘sluiers van onwetendheid’ dienen te worden opgeheven, wat hij doet hebben anderen vóór hem al eerder en beter gedaan.

Wie meer wil weten over toestanden in de vleesindustrie (en de gebrekkige controle daarop), leze Eric Schlossers Fast Food Nation uit 2001 (vertaald als Het fastfoodparadijs) en dichter bij huis Uitgebeend (2014) van Marcel van Silfhout er maar eens op na. In hun boeken spatten ziekmakende bacteriën, bse, Q-koorts en poep van de pagina’s. Wie daarna nog een broodje filet américain blieft, moet over een sterke maag beschikken.

Twee klassiekers in het genre ‘wel of geen vlees eten’ komen uit de Verenigde Staten en zijn van bestsellerauteurs Michael Pollan en Jonathan Safran Foer. In zijn baanbrekende The Omnivore’s Dilemma uit 2006 doet Pollan, in latere boeken voorstander van een hoofdzakelijk plantaardig dieet, een poging het eten van dieren te rechtvaardigen.

De mens eet al vlees sinds hij op aarde is, schrijft Pollan. De domesticatie van landbouwhuisdieren is volgens hem onderdeel van een evolutionair proces waar beide partijen baat bij hebben. De mens verschaft veiligheid en voedsel, in ruil daarvoor levert het dier eieren en melk – en uiteindelijk zichzelf.

Dat mag slecht nieuws zijn voor het (geslachte) individu, het is goed voor de soort, betoogt Pollan. Dankzij de mens leven er meer kippen, koeien en varkens op aarde dan ooit tevoren. Zo ver zouden hun wilde voorgangers het zonder ons nooit hebben geschopt. ‘Het varken heeft meer belang bij spek dan wie ook’, haalt Pollan een 19de-eeuwse filosoof aan (hij schrijft er niet bij wie). ‘Als de hele wereld zou bestaan uit Joden, zouden er geen varkens zijn.’

Het levert hem de hoon op van die andere Amerikaan, Safran Foer. Kippen zijn intelligente wezens die tot veel in staat zijn, schrijft Foer. Maar om een verbond te sluiten met de mens, dat gaat zelfs een kip te ver. In zijn bij vlagen bijtend geschreven Eating Animals uit 2009 (vertaald als Dieren eten) stelt Foer de filosofische vraag waaraan wij mensen het recht denken te ontlenen om andere schepselen te eten.

Stel, schrijft Foer, dat op een dag buitenaardse wezens op aarde landen, machtiger en intelligenter dan de mens, die ons zien zoals wij naar vissen kijken: wat zou dan ons argument zijn om niet opgegeten te hoeven worden?

Volgens Foer houdt de mens zichzelf voor de gek door te doen alsof het eten van vlees geen onoverbrugbare morele dilemma’s oproept. De enige manier waarop dat volgens hem kan, is door een kunstmatige scheiding te creëren tussen ons en het dier: ‘We are not them.’ De Amerikaanse auteur haalt in dit verband het overbekende citaat van George Orwell aan: alle dieren zijn gelijk, maar sommige blijkbaar meer dan andere.

Foer noemt de industriële veehouderij een ‘oorlog’ van mens tegen dier. Wreedheid tegenover dieren, schrijft hij, is geen incident, maar inherent aan de vleesindustrie. Over diervriendelijk geproduceerd vlees is hij genuanceerder.

Uiteindelijk is de beslissing om wel of geen vlees te eten een gewetensvraag die elk mens voor zichzelf moet beantwoorden, vindt Foer. Hij heeft ervoor gekozen helemaal geen vlees meer te eten. Maar dat is een persoonlijke keuze. ‘Dat ik tot de conclusie ben gekomen om geen dieren te eten, wil niet zeggen dat ik tegen vlees eten in het algemeen ben. (…) Het is een beslissing die ik heb genomen in de context van mijn eigen leven, niet in dat van iemand anders.’ Gemakkelijk is het niet, aldus Foer, die vlees verlaten vergelijkt met stoppen met roken – alweer dat roken.

In dezelfde hoek als Foer zit de Belg Tobias Leenaert, een van de protagonisten van de wereldwijde veganistische beweging. Leenaert is een veganist van de milde soort. In tegenstelling tot sommige van zijn zelotischer geloofsgenoten eet Leenaert zonder mokken zijn bordje leeg als vrienden een veganistische lasagne voor hem hebben gemaakt, zonder zich te realiseren dat in pasta eieren zitten.

In het onlangs verschenen How to Create a Vegan World, met een voorwoord van dierenrechtenactivist Peter Singer, benadert Leenaert het probleem van de pragmatische kant. Liever dan mensen aan te spreken op hun moraal, zet Leenaert in op geleidelijke gedragsverandering.

De stap van vrijwel dagelijks vlees naar helemaal geen vlees is voor de meeste mensen domweg te groot, schrijft Leenaert in een zorgvuldig en helder geformuleerd betoog. Daarvoor is vlees eten te gewoon en te zeer ingebed in onze dagelijkse gewoonten. ‘De meeste mensen eten vlees omdat de meeste mensen vlees eten.’

Leenaert juicht alle stapjes toe die mensen ertoe aanzetten minder vlees te eten, om wat voor reden dan ook – gezondheid, milieu, dierenwelzijn. Of het nou Meatless Monday is of het flexitariërschap: duizenden vleesminderaars veranderen het systeem sneller (en sparen meer dieren uit) dan een handjevol hardcoreveganisten, schrijft Leenaert.

Uiteindelijk leidt een wijziging in ons gedrag ook tot een verandering in ons denken, hoopt de Belg. ‘Het is moeilijk om gedrag te veroordelen waaraan je zelf medeplichtig bent.’ Om dat te illustreren haalt hij het voorbeeld aan van de stierenvechter en de slachter.

De meeste mensen zullen eerder geneigd zijn een stierenvechter te veroordelen wegens dierenleed dan de slachter, terwijl die toch echt meer koeien doodt. Een toreador veroordelen is gemakkelijk, omdat weinigen van ons ooit naar een stierengevecht gaan. In het geval van de slachter ligt dat lastiger omdat vleeseters daarin ‘steakholder’ zijn, in de woorden van Leenaert.

Naarmate we er minder van eten, zullen we bevattelijker worden voor argumenten tegen de vleesindustrie, totdat we het uiteindelijk helemaal laten staan, meent Leenaert. De veganistische revolutie zal via de weg van de geleidelijkheid gaan, schrijft hij met een verwijzing naar Jean-Paul Sartre: ‘De revolutie is niet een kwestie van deugd, maar van effectiviteit.’

Schrijven Foer en Leenaert vanuit een overtuiging die zij na jaren hebben bereikt, een auteur die de lezer meeneemt in haar worsteling is Karen Duve. De Duitse romanschrijfster (door The Times Literary Supplement ooit ‘de lichtende ster van de nieuwe Duitse literatuur’ genoemd) wordt met haar gedrag geconfronteerd als ze in de supermarkt staat met een gebraden kip en haar nieuwe – vegetarische – huisgenote die vol afschuw uit haar handen trekt.

Vanaf dat moment start Duve een zoektocht naar beter, dier- en milieuvriendelijker eten. Ze begint met biologisch, vervolgt haar weg vegetarisch om uiteindelijk uit te komen op een bijna veganistische leefwijze. Tussendoor gaat ze op pad met dierenbevrijders en maakt ruzie met haar zwager, tevens deelstaatminister van Landbouw.

Het verslag van haar zoektocht heet Anständig essen, dat een bestseller werd in Duitsland en in het Nederlands is vertaald als Fatsoenlijk eten (2012). Het is een amusant, bij vlagen hilarisch boek, vol zelfspot – Duve is verslaafd aan gummibeertjes en cola – en ironie.

Treffend – en herkenbaar – is de scène waarin Duve tijdens een barbecue met vrienden wordt verweten dat ze de sfeer bederft met haar antivleespraatjes. ‘Hoe kan het dat zoveel op zich aardige en intelligente mensen zo weinig bereidheid tonen de grote samenhang te zien als het hun vleesconsumptie betreft?’, vraagt Duve zich af.

Duve overtuigt omdat ze het klein houdt en de lezer stap voor stap meeneemt op haar tocht naar het onontkoombare: helemaal, of nagenoeg geen vlees meer. Dat had ze van tevoren zelf ook niet verwacht, zei ze in 2011 in een interview met de Volkskrant.

‘Toen ik hieraan begon, dacht ik dat ik wel wist waarop dit zou uitlopen. Ik zou minder vlees eten en alleen nog biologisch. Maar het ging veel verder. Ik ontdekte dat, als ik in overeenstemming zou moeten eten met mijn ideeën, ik veganist moet zijn. Dat was een schok, want dat wilde ik helemaal niet.’

Ze had vrienden, vertelde Duve, die weigerden haar boek te lezen omdat ze bang waren dat ze daaraan dan consequenties moesten verbinden. Ze keken liever weg. ‘Het probleem is: als je besluit wel te kijken heb je twee mogelijkheden. Of je zegt: dit is barbaars en onwaardig voor een beschaafd land. Aan zo’n misdaad wens ik niet deel te nemen. De tweede mogelijkheid is dat je zegt: ik vind het wel okay, de klimaatcatastrofes, het milieubederf, dierenmishandeling. Dat is het me allemaal wel waard zodat ik vlees kan eten.’

Voor ‘ethisch vlees eten’ op grote schaal lijkt er maar één uitweg: kweekvlees, geproduceerd uit de stamcellen van een levend dier (dat daarna gewoon blijft doorleven). Strijder voor dierenrechten Paul Shapiro beschrijft in Clean Meat (2018) de opkomst van deze nog piepjonge bedrijfstak in Nederland en Israël.

Maar vooral in de Verenigde Staten, waar kweekvlees deel is gaan uitmaken van de Silicon Valley-cultuurgemeenschap met investeerders als Bill Gates (Microsoft), Sergey Brin (Google) en Jeff Bezos (Amazon). In 2014 proeft Shapiro op bezoek bij het bedrijf Modern Meadow zijn eerste stukje kweekvlees: een soort chip van rundvlees. Het doet Shapiro, al twintig jaar veganist, aan barbecue denken.

Clean Meat beschrijft een beweging van wetenschappers en vooruitgangsoptimisten die de wereld willen verbeteren met kweekvlees. Uma Valeti, directeur van Memphis Meats in San Francisco, noemt kweekvlees ‘de tweede domesticatie’ (de eerste is het temmen van dieren).

Typerend voor de sfeer rond kweekvlees is Shapiro’s bezoek aan Project Jake van het Amerikaanse kweekvleesbedrijf Just. ‘Doel: ’s werelds grootste vleesbedrijf zijn in 2030’, staat op een bord boven de toegang tot het lab. Voor wie denkt dat zoiets onmogelijk is, haalt Shapiro het voorbeeld van de walvisvaart aan. Ooit hadden de VS een machtige walvisindustrie, vooral voor de olie, die gebruikt werd in lampen. Totdat in de 19de eeuw petroleum zijn intrede deed. Binnen dertig jaar was het gedaan met de walvisvaart.

Wie weet, schrijft Shapiro, vinden we slachthuizen ooit net zo archaïsch als walvisvaarders nu. Josh Tetrick, de baas van Just, kondigde onlangs in de Volkskrant aan dat zijn bedrijf waarschijnlijk dit jaar nog komt met ganzenlever van kweekvlees.

Ik kan haast niet wachten.

Robert Bridgeman: Stoppen met vlees, Nieuw Amsterdam (2018)Beeld rv
Tobias Leenaert: How to Create a Vegan World, Lantern Books (2018)Beeld rv
Paul Shapiro: Clean Meat, Gallery Books (2018)Beeld rv
Marcel van Silfhout: Uitgebeend, Oostenwind (2014)Beeld Tom Zaunbr000
Karen Duve: Fatsoenlijk eten, Cossee (2012)Beeld Tom Zaunbr000
Jonathan Safran Foer: Dieren eten, Ambo/Manteau (2009)Beeld Tom Zaunbr000
Michael Pollan: The Omnivore’s Dilemma, Bloomsbury (2006)Beeld Tom Zaunbr000
Eric Schlosser: Het fastfoodparadijs, Het Spectrum (2002)Beeld Tom Zaunbr000