Er is iets vreemds aan de hand met de lichting jong volwassenen die geboren is tussen grofweg 1980 en 2000. Het is de meest intensief opgeleide generatie ooit. Niet eerder in de geschiedenis heeft een geboortecohort zoveel onderwijs genoten en zoveel diploma’s gehaald. Volgens de logica van de kenniseconomie zou zich dat moeten uitbetalen. In hogere salarissen, bijvoorbeeld, in robuuste banen en groeiende welvaart. Maar gelegd langs die meetlat zijn ze slechter af dan hun ouders en grootouders. ‘Iedere autoriteit, van moeders tot presidenten, heeft millennials op het hart gedrukt zo veel mogelijk menselijk kapitaal te verzamelen’, schrijft Malcolm Harris in zijn zojuist verschenen Kids These Days: Human Capital and the Making of Millennials. ‘En dat hebben we gedaan. Maar de markt heeft zich niet aan zijn kant van de afspraak gehouden. Wat is er gebeurd?’

Inderdaad, wat is er gebeurd? Hoe kan het dat, ook in Nederland, de arbeidsproductiviteit nog altijd een stijgende lijn vertoont, maar dat de gemiddelde beloning per werknemer is gestagneerd? De miljoenenvraag is, letterlijk, wie hier de extra winst opstrijkt. ‘Het aantal vaste arbeidscontracten neemt af ten gunste van andere baansoorten’, zo luidt de verklaring van het cbs bij deze statistiek. Dat ‘andere baansoorten’ betekent vooral: minder goed betaald en van tijdelijke aard. En het zijn vooral jongeren die het legioen flexwerkers vormen. Van de werknemers onder de 34 jaar werkt bijna een derde flexibel. In de groep daarboven is dat ongeveer tien procent.

En hoe kan het dat de jongeren van nu de eerste generatie in lange tijd vormen die armer is dan de voorgaande? In vergelijking met toen hun ouders jong waren moeten twintigers en dertigers het gemiddeld stellen met minder loonstijging, minder vermogensopbouw en een kleinere pensioenspaarpot. Daarbij zitten ze ook nog dieper in de schulden. ‘Unlucky millennials’, zo noemt Credit Suisse deze groep in haar Global Wealth Report 2017. Dat ‘unlucky’ krijgt een extra onfortuinlijke bijklank als je bedenkt dat millennials beter geschoold zijn en harder werken dan voorgaande generaties (het totaal aantal gewerkte uren in Nederland is de laatste twintig jaar met zestien procent toegenomen, aldus het cbs ), maar desondanks lager op de economische ladder dreigen te eindigen. Uit de marketingfolder kennen we millennials als digitaal begaafde alleskunners, maar volgens economische maatstaven is het een van de meest uitgeknepen cohorten in tijden.

Snij dit soort kwesties aan en er wordt al snel gewezen op de golven waarop een samenleving deint. De economische conjunctuur, robotisering, globalisering die de welvaartsverdeling tussen het Westen en de rest minder scheef maakt, grote trends die het nu eenmaal moeilijk maken om dezelfde voorspoed voor iedereen te behouden. Maar voor een groep die te jong is om hier invloed op te hebben gehad zijn dat weinig bevredigende antwoorden. Bovendien wordt zo de verantwoordelijkheidsvraag ontweken.

Een eind-twintiger die wordt getrakteerd op een macro-economische uiteenzetting op de vraag waarom hetzelfde middenklassebestaan als dat van zijn ouders buiten bereik lijkt, krijgt in feite dit te horen: wij, de generaties boven jullie, hebben een systeem opgetuigd dat voor ons prima heeft gewerkt. Stevige economische groei waar iedereen van profiteerde plus een ruimhartige verzorgingsstaat voor wie niet meekwam. Helaas is wat beide betreft de koek nu op.

Een gebrek aan perspectief op goed werk wordt ingezet om jongeren hun arbeid gratis te laten weggeven

Want dat is het volgende punt waarop jongeren van nu het met minder moeten stellen: de verzorgingsstaat. Die is op alle fronten minder genereus dan in de decennia hiervoor. Er is veel te zeggen voor de plicht de eigen broek op te houden en voor een overheid die niet meer uitgeeft aan sociale voorzieningen dan ze eigenlijk kan betalen. Maar tussen de generaties groeit het scheef. Pensioenen zijn een goed voorbeeld. ‘Een jongere betaalt te veel premie voor de opbouw die daar tegenover staat, een oudere te weinig’, concludeerde het Centraal Planbureau een paar jaar terug. Dat was geen nieuws. De wrr waarschuwde in 2006 al dat de verzorgingsstaat te veel in het voordeel van ouderen werkt. Zeker, er zijn ook arme ouderen en rijke jongeren, maar wat er onder de streep plaatsvindt is een welvaartsoverdracht van een armere naar een rijkere generatie.

Dat is deels de pech van een veranderende demografie. Sinds de jaren vijftig daalt de bevolkingsgroei. Als gevolg is het cohort 1980-2000 het kleinste sinds de Tweede Wereldoorlog. Maar het is de vraag waar de negatieve economische gevolgen hiervan moeten worden neergelegd. Millennials hebben zelf de omvang van hun generatie niet bepaald. Misschien waren ze graag met meer geweest. Dat had in ieder geval de lastendruk van de verzorgingsstaat over wat meer schouders gespreid. Maar hun ouders, omvangrijk in getal, vonden gemiddeld 1,7 kind wel voldoende.

Op die manier krijgt de huidige samenleving iets weg van een draagkoets met daarin de generaties die het absolute summum van westerse welvaart hebben meegemaakt, getorst door een groep met minder vet op de botten die ook nog veel kleiner is. Wie geluk heeft, wordt gecompenseerd door zijn eigen ouders. Een deel van de welvaart van de babyboomers vindt via de gezinsband een weg naar volgende generaties in de vorm van leningen, belastingvrije schenkingen en erfenissen. Dat is uiterst genereus en als jongere ben je gek om het niet aan te nemen, maar op die manier erven millennials een meer ongelijke samenleving. Voorzover babyboomers leefden in een meritocratie geldt dat in mindere mate voor hun nageslacht: die leven in een systeem waarin beloning naar verdienste wordt vermengd met een flinke beloning door welvarende ouders.

Door het raampje van die draagkoets klinkt ondertussen welgemeend advies: doe je best op school, investeer in jezelf, om het pad richting de onzekere toekomst te kunnen bewandelen met zo veel mogelijk bagage. Wijze raad. Het is immers de enige manier om er ondanks krimpend vooruitzicht toch nog zo veel mogelijk uit te slepen voor jezelf. Maar op die manier zaait collectieve verarming onderlinge verdeeldheid. Voor millennials zijn hun generatiegenoten meer dan ooit directe concurrenten. De wereld waarin ze zijn opgegroeid is er niet alleen een van toegenomen ongelijkheid maar ook een van hardere onderlinge strijd.

Het gevolg is een wedloop waarbij het loont om zo veel mogelijk tijd te besteden aan het opdoen van kennis en vaardigheden en daar zo vroeg mogelijk mee te beginnen. Omgekeerd komt er straf te staan op tijd verrommelen. In de tijd die je niet besteedt aan het vergroten van je economische kansen doet iemand anders dat misschien wel en creëert daarmee een voorsprong. Wie zich afvraagt waarom millennials toch zo behoudend zijn (ze gaan minder uit, gebruiken minder drugs en alcohol en hebben later seks, om een paar recente onderzoeken aan te halen) vindt hier het begin van een antwoord: ze weten dat het loont om zo veel mogelijk van hun tijd te investeren in een productieve toekomst.

We zijn enigszins verleerd om te denken in botsingen tussen de generaties. Een lichting ouders die meer dan ooit betrokken is bij het wel en wee van hun nakomelingen en een vriendschappelijke band met hun kinderen koestert, voegt zich slecht met de notie dat oud roofbouw pleegt op jong. Wat we ook enigszins verleerd zijn, is denken in termen van allesomvattende economische systemen. Het is waarschijnlijk een combinatie van onwankelbaar geloof in het vermogen van een individu om iets van zijn leven te maken (en de bijbehorende morele opdracht dat dan ook te doen) én de afkeer van de marxistisch getinte jaren zestig en zeventig. Hoe dan ook worden de economische uitkomsten in de huidige samenleving niet vaak verklaard met een sluitend model van productie, accumulatie en verdeling van kapitaal.

Des te beter dat er een jonge denker is die in beide weet te voorzien: economische systeemanalyse die de stille strijd tussen generaties blootlegt. Malcolm Harris’ Kids These Days: Human Capital and the Making of Millennials is, voorzover ik weet, de eerste structurele analyse van de variant van het kapitalisme waarbinnen millennials zijn opgegroeid. Waar in een industrieel tijdperk fysiek en monetair kapitaal de maat aangaven, is nu menselijk kapitaal bepalend, betoogt Harris. Kennis en kunde vergaren en die op productieve wijze te gelde maken is het model waarmee individuen in hun levensonderhoud voorzien en de voornaamste steunpilaar van de economie. Dat uitgangspunt is op zich geen openbaring, maar Harris laat zien hoe dit model voor zijn generatie spaak loopt: de opbrengsten van het toegenomen menselijk kapitaal komen niet terecht bij de bezitters ervan. Anders zouden al die goed opgeleide millennials wel een gunstiger toekomstperspectief hebben en niet met een stagnerend loon zitten.

‘Wij zijn niet volledig gevormd te voorschijn gekomen uit de barst op een iPhone-scherm’

Dat is marxisme aangepast aan de kenniseconomie van de 21ste eeuw. En kijkend door die bril ziet de millennialeconomie er plotseling vreemd uit. Neem de stage, de onvermijdelijke rite de passage naar een werkend bestaan. Een onbetaalde leerperiode op de werkvloer wordt gezien als een noodzakelijke voorbereiding op werk. Wie stage loopt (in de regel: jonge mensen) wordt een gunst verleend (in de regel door oudere mensen). Werk in ruil voor ervaring, dat is de deal. Win-win, zo lijkt het, behalve dat één partij net iets meer wint dan de andere. Werkgevers kunnen zo een deel van hun personeel betalen in ‘ervaring’ en harde munt in de zak houden. Tegelijk loopt een volgende generatie zich gratis warm voor een werkende toekomst waarin ze de economie draaiende houden en pensioenpremies en belastingen gaan betalen. In feite hebben ouderen jongeren net zo hard nodig als andersom, maar op de arbeidsmarkt zijn we gaan geloven dat de afhankelijkheidsrelatie één kant op gaat.

Maar stagiairs moeten nog zoveel leren, klinkt het dan. Ze moeten begeleid worden en het werk dat ze afleveren voldoet niet zomaar aan de eisen waaraan betaalde werknemers voldoen. Die argumenten kloppen, maar alleen dankzij een verhouding tussen jong en oud waarin de onderhandelingspositie van jongeren zwak is. Met het oog op een onzekere toekomst is het voor jongeren verstandig die deal te ondertekenen. Het is immers een manier om je leeftijdgenoten een stap voor te blijven in de strijd om een goed betaalde baan.

Wat er ondertussen gebeurt is dat een gebrek aan perspectief op goed werk wordt ingezet om jongeren hun arbeid gratis te laten weggeven. ‘Op een arbeidsmarkt waar een aanbevelingsbrief en een aantekening op het cv zo waardevol zijn, zijn wij millennials bereid om het enige weg te geven dat we hebben: onze tijd en energie’, schrijft Harris in Kids These Days. En er zijn meer manieren waarop millennials zich in een economisch keurslijf laten drukken omdat de toekomst dat verlangt. Hoger onderwijs werd lange tijd praktisch gratis verstrekt (met een basisinkomen erbij) vanuit het idee dat de samenleving op die manier de goed opgeleide werknemer van de toekomst koopt. Dat model is verruild voor een ander waarin onderwijs een individuele investering is die later rendement moet opleveren. Hoe is anders de enorme toename van studieschulden te verklaren? Doordat het collegegeld wordt verhoogd en de studiebeurs afgeschaft loopt de gemiddelde studieschuld naar verwachting op tot 24.000 euro per afgestudeerde. Met die kwart ton in het rood koopt een hbo’er of universiteitsganger een kans om straks beter te verdienen. Dat is het rendementsdenken waartegen studenten op de Universiteit van Amsterdam en elders in 2015 in opstand kwamen.

Die Maagdenhuisbezetters kregen het etiket ‘verwende millennials’ opgeplakt, maar hun protesten wezen op de verborgen risico’s van de investeer-in-jezelf-logica: wat nu als het rendement uitblijft? Bijvoorbeeld omdat het lastig is om een baan te vinden, zoals in de recente crisisjaren het geval was? Of omdat de gekozen studie tot werk met een relatief laag inkomen leidt? Die risico’s hebben altijd bestaan, maar werden tot voor kort door iedereen gedeeld, jong en oud, succesvol en minder succesvol. Wie nu een aantal verkeerde investeringsbeslissingen in zichzelf neemt, krijgt persoonlijk de rekening gepresenteerd.

Op die manier heeft het millennialkapitalisme risico geprivatiseerd, terwijl de opbrengsten van een goed opgeleide bevolking collectief zijn. Dat klinkt als een slechte deal, en dat is het ook. Tenzij het alternatief, niet gaan studeren, nog kostbaarder is. Want het competitiemodel van de kenniseconomie zorgt ervoor dat er altijd nog een beetje relatieve winst te maken is door jezelf in de schulden te steken voordat je de arbeidsmarkt betreedt.

In Kids These Days vraagt Malcolm Harris zich af of jongeren hun huid niet al te makkelijk verkopen. ‘Als jonge mensen zouden weigeren om met tijd, moeite en schulden te betalen voor hun eigen voorbereiding op werk, dan moeten werkgevers een deel van hun winsten aanwenden om beroepskrachten toe te rusten met vaardigheden die hun bedrijven nodig hebben.’ Fair point. In de huidige economie komen bedrijven weg met het drukken van loonkosten terwijl de winsten stijgen. Nieuwe aanwas krijgen ze gratis geleverd in de vorm van kant-en-klare werknemers die alvast een hypotheek op hun toekomst hebben genomen. Bijkomend voordeel is dat ze braaf zullen werken. Wie weet dat de schuldeiser iedere maand aanklopt, zal minder snel zijn baan opzeggen om zich in een ongewis avontuur te storten.

Van meet af wordt aan millennials de vraag gesteld of ze wel hun volledige potentieel bereiken

Op die manier legt Harris het verband tussen de grote bewegingen waartussen de millennial klem zit. Zo veel mogelijk opbrengst proberen te persen uit iedere jonge werknemer tegen zo min mogelijk kosten is een respons op een groei die is gaan haperen sinds de vormende gebeurtenis van de millennialeconomie: de crisis van 2008. Om te blijven groeien zoekt het kapitalisme continu naar nieuwe markten en trucs om de kosten te beperken en de productiviteit te verhogen. Jongeren harder laten werken en minder makkelijk in dienst nemen past in die strategie, net als hun aanspraken op de verzorgingsstaat inperken, verwachten dat ze zich in de schulden steken of niet evenredig aan de productiviteitsgroei betalen.

En het zijn enkel de moraal en sociale afspraken die maken dat bepaalde leeftijdsgroepen niet binnen een marktmodel worden getrokken. Zo vragen we niet van 67-plussers hun tijd productief te gelde te maken, omdat we vinden dat ze dat gedurende hun leven al genoeg hebben gedaan. We stellen ook geen productie-eisen aan kinderen, omdat we vinden dat jong zijn gelijk staat aan vrij zijn van de tucht van werk. Maar via een achterdeurtje weet het productiviteitsdenken vaak toch zijn weg te vinden.

Harris citeert in zijn boek uit een brief van een basisschool in New York waarin ouders ervan op de hoogte worden gesteld dat het jaarlijkse toneelstukje dat wordt opgevoerd door de kinderen voortaan zal worden geschrapt. Onder verwijzing naar ‘de eisen van de 21ste eeuw’ en de noodzaak dat kinderen ‘goede lezers, schrijvers en probleemoplossers’ worden, kan tijd die anders aan repetities op gaat beter worden besteed aan taal en rekenen. Het is geen satire. In 2014 besloot dit schoolbestuur in naam van de toekomst van hun leerlingen te stoppen met zoiets onproductiefs als een toneelstuk. Dit is volgens Harris een ultiem symbool van hoe een regime gebaseerd op zo veel mogelijk productie steeds vroeger de levens van kinderen binnendringt. Kinderen kunnen geen arbeid verrichten, zo legt hij uit, maar wat wél kan is die kinderen zo veel mogelijk volladen met kennis, om die vervolgens te kunnen inzetten zodra de wettelijke leeftijd om te werken is bereikt. ‘Kinderobligaties’ noemt Harris dit: investeren in de allerjongsten in de hoop dat het zich uitbetaalt als ze volwassen zijn.

Nu is dit een extreem voorbeeld, ook nog eens afkomstig uit een hypercompetitieve stad in de Verenigde Staten waar, als we Harris moeten geloven, zelfs de afspraakjes van kinderen om bij elkaar te gaan spelen worden beoordeeld door ouders vanuit de vraag of ze er wel genoeg van zullen opsteken (Harris wijst zo op de heimelijke drijfveer van sociale segregatie. Hoogopgeleide ouders zijn niet zozeer bang dat hun kinderen met andere gewoonten in aanraking komen, ze maken zich er vooral zorgen over dat omgaan met niet-hoogopgeleiden de economische kansen van hun kroost niet ten goede komt). Toch is het niet moeilijk om deze manier van denken in kleinere vorm elders terug te zien.

In Nederland bedacht het vorige kabinet het ‘toekomstgericht curriculum’ dat leerlingen moet voorbereiden op een ‘veranderde samenleving’ (verandert de samenleving ooit niet?). Opnieuw hetzelfde patroon hier: een per definitie onbekende toekomst vormt een stramien om jonge levens mee in te richten. Hetzelfde geldt voor ouders die meer tijd en energie zijn gaan besteden om ervoor te zorgen dat hun kinderen op de juiste scholen terechtkomen en een groeiende sector van schaduwonderwijs dat toetstraining en huiswerkbegeleiding aanbiedt. Het zijn allemaal ontwikkelingen met een dubbel gezicht. Gedreven door het belang van het kind, maar tegelijk uitingen van een economie die zo veel mogelijk rendement uit ieder mensenbrein probeert te persen. Harris gebruikt hierbij het begrip ‘pedagogisch masker’, een term geleend van de Duitse onderwijssocioloog Jürgen Zinnecker. We zeggen tegen kinderen dat we ze zo veel mogelijk willen leren, maar tegelijkertijd stomen we ze klaar tot arbeidskrachten die zo productief mogelijk zijn. De vraag is vanaf wanneer je de toekomst aan minderjarigen moet opdringen.

Dit is het moment voor een kort autobiografisch terzijde. Het is namelijk altijd riskant om over kinderen te schrijven. Net als iedereen ben ik geneigd om mijn eigen jeugd als maatstaf voor het heden te gebruiken. En vroeger, dat weet iedereen, was alles beter. Vandaar dat de titel van Harris’ boek goed gekozen is. Kids These Days. Het is de standaarduitroep van iedere lichting volwassenen over degenen die na hen zijn gekomen. Al heb ik mezelf nog niet al te vaak kunnen betrappen op een dergelijke uitspraak. Ik heb zelf geen kinderen, en de meeste kinderen in mijn omgeving zijn nog te jong om persoonlijk verantwoordelijk te worden gehouden voor de keuzes die ze maken. Ik ervaar verbazing wanneer ik hoor dat middelbare scholieren aan hun CV werken en dat ouders de prestaties van kun kinderen tot in detail in de gaten houden via een digitaal ‘leerlingvolgsysteem’.

Wat summiere persoonsinformatie, verder. Ik ben van 1983. Volgens sommige definities zou me dat onder het label millennial scharen. Maar als een teken van ‘millennial’ zijn is dat je leeft onder precaire economische omstandigheden en van jongs af aan achterna bent gezeten door de prestatiemaatschappij, dan kan ik me eenvoudig aan dat label onttrekken. Pas aan het einde van de basisschool kreeg ik voor het eerst een toets voor de neus. Ik ging studeren wat me aanstond en het hele idee dat de toekomst economisch wel eens grimmiger zou kunnen zijn dan het verleden was een theoretische abstractie. Dit geldt, voorzover ik kan overzien, voor de meeste van mijn jaargenoten. De kentering, zo lijkt het, is pas met de financiële crisis gekomen en toen waren de meesten van ons al aan boord gestapt van het laatste schip dat vertrok uit veilige haven.

Maar misschien is dat juist het punt en gaat het, zoals Harris betoogt, bij ‘millennial’ niet om het trekken van een precieze bovengrens en ondergrens om vervolgens allerlei eigenschappen toe te dichten aan iedereen die ertussen valt. Dat nodigt uit tot het soort natte-vinger-sociologie dat het huidige denken over millennials bepaalt. Het zou gaan om een generatie die op zichzelf gericht is, met een buitengewoon kwetsbaar ego en een verslaving aan de smartphone. In veel gevallen zullen die conclusies van toepassing zijn (ook op niet-millennials overigens) maar ze zeggen weinig over het type samenleving waarvan deze generatie het product is. ‘Millennials komen ergens vandaan’, schrijft Harris. ‘We zijn niet volledig gevormd te voorschijn gekomen uit de barst op een iPhone-scherm.’

Die vormende omstandigheden bestaan uit een economie die is gaan hyperventileren als een millennial met een paniekaanval. ‘Kapitalisme speurt wanhopig naar alles wat nog niet in het teken staat van winstmaximalisatie, om dat vervolgens zo snel mogelijk tot een markt te transformeren’, schrijft Harris, die actief betrokken was bij de Occupy Wall Street-protesten, schrijft voor het radicale tijdschrift Jacobin en een hamer en sikkel in zijn Twitter-profiel heeft. ‘Wie hiervan profiteert noemt het “disruptie”, links heeft het over “neoliberalisme”, bij millennials staat het bekend als “de wereld”. En de wereld is klote.’

Harris is geboren in 1988, en dat zegt veel. Zijn generatie is de eerste die volledig binnen een systeem is opgegroeid waar het marktdenken erin is geslaagd om door te dringen tot bijna alle facetten van het leven. ‘Millennial’ is daarmee niet zozeer een luchtige typering voor de smartphonegeneratie, als wel een aanduiding van de kapitalistische omstandigheden rondom de overgang van de twintigste naar de 21ste eeuw.

Nog één keer Harris, zeldzame stem van zijn generatie: ‘Het karakter van een millennial is het resultaat van een levenslang investeren in je eigen potentieel en gemanaged worden als een risicovol financieel product.’ Het resultaat is volgens hem een generatie ‘geboren in gevangenschap’ omdat van meet af aan de vraag wordt gesteld of iedereen wel zijn volledige potentieel bereikt. En maatstaven daarvoor zijn, bij gebrek aan beter, vooral economisch. Als dit zo doorgaat is in de toekomst iedereen millennial: levend in een maatschappij waarin levens van jongs af aan vallen onder een regime van maximale winst tegen zo laag mogelijke productiekosten, terwijl de gouden twintigste eeuw steeds kleiner wordt in de achteruitkijkspiegel.