Het Nederlandse dilemma in de VN-Veiligheidsraad
Opinie Conflict en Fragiele Staten

Het Nederlandse dilemma in de VN-Veiligheidsraad

18 Apr 2018 - 10:53
Photo: Minister Stef Blok zit op 18 maart de VN-Veiligheidsraad voor. Tijdens de vergadering werd gesproken over het conflict in Syrië. Bron: Ministerie van Buitenlandse Zaken
Terug naar archief

Gevraagd naar een reactie op de aanval van de Amerikanen, Britten en Fransen op Syrië, gaf premier Rutte aan er “begrip” voor te hebben. Maar waar heeft Rutte precies “begrip” voor?

In ieder geval schaarde hij zich in de rij van regeringsleiders die reageerde op de aanval van de Amerikanen, Britten en Fransen op Syrië. Premier May legde in een verklaring op zaterdagochtend uit dat de aanval zowel legitiem als legaal was. Op zondag stelde de Britse oppositieleider Corbyn echter dat een internationaalrechtelijke basis voor de aanval ontbreekt, en dat er ook geen gerechtvaardigd beroep gedaan kan worden op de doctrine van humanitaire interventie. De vraag naar legaliteit en legitimiteit van militair ingrijpen is na het rapport van de commissie-Davids in 2010, waarin werd gesteld dat Nederland ten onrechte politieke steun had gegeven aan het militair optreden in Irak, niet meer een vraag die met een lichtzinnig ‘er is begrip voor’ beantwoord kan worden.

Er zijn inderdaad argumenten om zowel legaliteit als legitimiteit ter discussie te stellen. Uiteraard staat het buiten kijf dat het gebruik van chemische wapens in strijd is met het internationaal recht. Zowel het Chemische Wapens Verdrag, waar Syrië partij bij is, een bindende VN-Veiligheidsraad-resolutie van 2013, die Syrië verbood chemische wapens te gebruiken, als het humanitair oorlogsrecht verbieden dat gebruik.

Voor de aanval van de Amerikanen, Britten en Fransen is geen internationale rechtsbasis

De onbeantwoorde vraag betreft of Syrië, met of zonder steun van Rusland, ook daadwerkelijk chemische wapens heeft ingezet. Een onafhankelijke commissie van de OPCW is onderweg, maar heeft die conclusie dus nog niet kunnen trekken.

Wel staat vast dat een schending van het internationaal recht door gebruik van chemische wapens, geen recht geeft op een gewapende sanctie. Voor de aanval van de Amerikanen, Britten en Fransen is dus geen internationale rechtsbasis. Het internationaal recht geeft immers enkel dit recht als er sprake is van (collectieve) zelfverdediging, of op basis van een mandaat gegeven door een resolutie van de VN-Veiligheidsraad. Gezien de positie van Rusland en zijn recht (als permanent lid van de Veiligheidsraad) op het uitspreken van een veto als een dergelijke resolutie ter tafel zou komen, is hier geen sprake van, en zal dit ook in de nabije toekomst niet gebeuren. Overigens biedt ook de zogenoemde ‘Responsibility to Protect’-doctrine geen uitkomst, daar gewelddadige sancties ter verdediging van de doctrine tevens geautoriseerd moeten zijn door de Veiligheidsraad.

Blijft de vraag of de aanval legitiem is? Is het verantwoord een internationaalrechtelijke norm te schenden om de schending van een andere internationaalrechtelijke norm te vergelden met bijvoorbeeld een beroep op humanitaire interventie? En wat zijn de lange termijn consequenties van deze (tweede) schending voor de effectiviteit en geloofwaardigheid van het internationaal recht? Wie aanhanger is van de optie om weliswaar niet legaal, maar wel legitiem optreden te steunen, zoals destijds het militair optreden in Kosovo in 1999 werd gelegitimeerd, moet zich ten minste de vraag stellen of de proportionaliteits- en subsidiariteitstoets in acht wordt genomen.

Gezien het feit dat nog niet door een onafhankelijke commissie is vastgesteld dat er inderdaad sprake was van de inzet van chemische wapens, is de vraag of de vergelding proportioneel was nog niet te beantwoorden. Uiteraard beargumenteren de coalitiepartners dat de luchtaanval afgepast was en gericht op het uitschakelen van installaties en opslagplaatsen die gebruikt worden bij aanvallen met chemische wapens. Eerder militair ingrijpen heeft echter ook Syrië er niet van weerhouden opnieuw chemische wapens in te zetten.

Minister van Buitenlandse Zaken Stef Blok vroeg op 27 maart in de VN-Veiligheidsraad aandacht voor het lot van kinderen in de oorlog in Syrië en toonde een foto van een 7-jarige Syrische vluchteling.
Minister van Buitenlandse Zaken Stef Blok vroeg op 27 maart in de VN-Veiligheidsraad aandacht voor het lot van kinderen in de oorlog in Syrië en toonde een foto van een 7-jarige Syrische vluchteling. Bron: Ministerie van Buitenlandse Zaken / Flickr

En waar staat Nederland in deze discussie? Dit jaar zit Nederland in de VN-Veiligheidsraad en praat het dus mee op het hoogste politieke niveau. Het pleidooi om het conflict terug te brengen naar de onderhandelingstafel is één ding, maar Nederland propageert zich ook graag als hoeder van het internationaal recht, met Den Haag als juridische hoofdstad van de wereld. Het zou Nederland dan ook passen zich deze uitholling van de geloofwaardigheid van het internationaal recht aan te trekken en dit gevaar te agenderen.

Hand in hand met de discussie over de geloofwaardigheid gaat de discussie over de effectiviteit van het internationaal recht en het systeem van collectieve veiligheid. Dat raakt een precair punt, daar discussie over hervormingen van de VN en in het bijzonder de Veiligheidsraad al jaren op de agenda staat, maar weinig progressie wordt geboekt op het dossier. Hervormingsvoorstellen die geen grote institutionele veranderingen (zoals de uitbreiding van de Veiligheidsraad) vergen, maar evengoed kunnen bijdragen aan verbetering van de effectiviteit en geloofwaardigheid van het recht en het systeem, dienen daarom met grote urgentie ter tafel gebracht te worden.

Is het verantwoord een internationaalrechtelijke norm te schenden om de schending van een andere internationaalrechtelijke norm te vergelden?

Tot die opties behoort het beperken van het gebruik van het vetorecht als er sprake is van situaties waar grove mensenrechtenschendingen plaatsvinden. Een ander voorstel betreft de nadrukkelijkere betrokkenheid van regionale organisaties bij het vormgeven van het internationale veiligheidsbeleid in hun eigen regio. Dit laatste voorstel kreeg reeds vorm bij het aannemen van een Veiligheidsraadresolutie met een mandaat in te grijpen in Libië in 2011; hier besloot Rusland geen veto uit te spreken omdat de Arabische Liga nadrukkelijk om militair ingrijpen vroeg. Nederland zou daarom naast de zorg om de uitholling van het internationaal recht, tevens deze opties ter verdere voorkoming daarvan punt van discussie moeten maken, nu het aan de hoofdtafel zit.

Nederland positioneert zich graag als bemiddelaar tussen de grote kemphanen, maar loopt nu het risico de verkeerde belangen met elkaar te willen verzoenen. Hét grote belang dat immers op het spel staat is de lange termijn geloofwaardigheid van het internationaal recht, en een compromis op dat vlak betekent enkel een verdere uitholling van die fundamentele waarde.

Auteurs

Bibi van Ginkel
Senior Research Fellow at the Clingendael Institute