Heleen Cousijn (29) en haar vriendin liepen vorig jaar de Ikea in Amsterdam-Zuidoost binnen, grappend over hoe burgerlijk ze zich voelden. "Op de roltrap naar boven stonden we hand in hand en gaven we elkaar een kus", vertelt ze. Dat werd gezien door een man die in het restaurant zat. Hij gebaarde heel boos richting het paar.
"Een kwartier later liepen we door de winkel en hoorden we achter ons opeens iemand heel naar sissen." Het was dezelfde man. "Ik ga jullie bitches klappen!", riep hij, terwijl hij de twee vrouwen in een hoek dwong. Ze wisten via een zijgangetje te ontkomen en vluchtten de winkel uit, zonder een aankoop te hebben gedaan.
Cousijn en haar vriendin lieten het er niet bij zitten. Ze deden aangifte van bedreiging en begonnen een publiekscampagne, Liefde is toch liefde, om te pleiten voor vrije partnerkeuze en alles wat daarbij hoort. Want dat is nog verre van vanzelfsprekend, zegt Cousijn, zelfs in het liberale Nederland.
Ze kent bijvoorbeeld een homostel dat een huis kocht, maar niet gezamenlijk op de bank durfde te zitten zolang de gordijnen nog niet hingen. "Ik merk heel erg, zeker in de LBHTI-gemeenschap, dat als iemand een steen door mijn ruit gooit omdat ik gay ben, dat heel erg moeilijk te bewijzen is als motief. Dat is een enorme frustratie, en je voelt je daardoor ontzettend onveilig."
'Kankerhomo'
Ook Ricardo Brouwer (26) en zijn vriend kregen in een alledaagse omgeving te maken met homohaat. Ze zaten een paar weken geleden in de trein, dichtbij een groepje van vier jongens dat veel lawaai maakte. Brouwer keek op, wat door de jongens werd opgevat als openingssalvo. Ze maakten zich groot, staarden, scholden met "kankerhomo's".
Over scheldpartijen doe ik normaal niet moeilijk
Brouwer vertelde een passerende conducteur dat hij en zijn vriend zich onveilig voelden. De jongens bleken geen geldige vervoerbewijzen voor de eerste klas te hebben en werden naar een ander rijtuig gestuurd. "Maar hij begeleidde hen niet en liep zelf ook door, dus toen hij weg was, waren de rapen echt gaar."
De jongens kwamen terug en gingen intimiderend dicht op het paar staan, al scheldend. Uiteindelijk zorgde een tijdige tweet naar de klantenservice van de NS ervoor dat treinpersoneel Brouwer en zijn vriend van het groepje scheidde.
"Over scheldpartijen doe ik normaal trouwens niet moeilijk", voegt Brouwer droogjes toe, "want die zijn echt aan de orde van de dag." Hij zegt pas een aangifte bij de politie te overwegen als hij fysiek wordt aangeraakt, "want al die andere dingen zijn toch heel moeilijk te bewijzen."
Hoe vaak?
Cousijn en Brouwer staan met hun ervaringen bepaald niet alleen. Uit een inventarisatie van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum van het ministerie van Justitie en Veiligheid en kennisinstituut Movisie uit 2009 bleek dat 70 procent van de LHBTI'ers in Nederland te maken krijgt met een vorm van geweld, verbaal of fysiek. 60 procent zegt uit angst voor geweld het eigen gedrag in de openbare ruimte aan te passen. Hand in hand lopen of elkaar zoenen is er dan niet meer bij.
De aangiftebereidheid onder LHBTI'ers is over het algemeen laag - omdat slachtoffers geen vertrouwen hebben dat er iets met hun aangifte wordt gedaan, of omdat ze zich schamen, bijvoorbeeld als ze nog niet uit de kast zijn.
Er waren de afgelopen tijd een aantal geruchtmakende geweldsincidenten tegen LBHTI'ers, zoals de mishandelingen in Dordrecht en de mishandeling van een Arnhems homostel, die vorig jaar tot grote landelijk ophef leidde. Toch blijkt totale omvang van het antihomogeweld moeilijk in cijfers te vatten. Dat komt onder meer door verschillende registratiemethodes bij politie en justitie, die het vergelijken van gegevens over het aantal aangiften en vervolgingen lastig maken.
Het totale aantal meldingen en aangiften van antihomogeweld bij antidiscriminatiebureaus en de politie nam in de periode 2009-2016 toe van 428 naar 1.295, met een piek van 1.574 in 2015. Het is echter niet bekend of die stijging werd veroorzaakt door een toename van het geweld of door een grotere meldingsbereidheid bij LHBTI'ers. Mogelijk pikken zij het geweld niet meer zo makkelijk of voelen zij zich beter gehoord, bijvoorbeeld dankzij 'homonetwerk' Roze in Blauw, dat bij een snel groeiende lijst politie-eenheden actief is.
Acceptatie en geweld
Over homo-acceptatie in het algemeen en de achtergrond van antihomogeweld in het bijzonder bestaat meer informatie. Religie is een factor van belang bij homo-acceptatie. Zowel in orthodox-christelijke (evangelisch/gereformeerde) als in islamitische hoek keurt een meerderheid homoseksualiteit af. Het directe verband tussen religie en antihomogeweld lijkt echter relatief beperkt.
Verdachten van geweldsmisdrijven tegen LHBTI'ers zijn in overgrote meerderheid jonge mannen onder de 25 jaar. Fysiek geweld wordt voor een groot deel gepleegd door adolescenten: jongens tussen 14 en 18 jaar. Zij doen dat meestal in groepjes. Onderzoekers die met hen spraken ontdekten dat die groepsdynamiek een grote rol speelt. Die wordt gevoed door opvattingen over mannelijkheid en eer, bijvoorbeeld uit de straatcultuur.
Antihomogeweld is volgens verschillende studies dus eerder een cultureel dan een religieus fenomeen, hoewel geloofsachtergrond die cultuur wel mede vormt. Anders gezegd: er lijken meer aanvallen op homoseksuelen plaats te vinden omdat daders hun seksuele voorkeur 'vies' vinden, dan omdat een heilig boek ze afkeurt. Ook het idee dat homo's hyperseksueel zijn en de bijkomende angst om onderwerp van een verleidingspoging te worden spelen vaak een rol.
Zo'n 70 procent van de daders kwam al eerder in aanraking met justitie voor andersoortige misdrijven.
Over de afkomst van daders - waar in de media vaak veel aandacht voor is - bestaan geen eenduidige cijfers. Een onderzoek van de Universiteit van Amsterdam uit 2009 liet zien dat Marokkaanse Nederlanders oververtegenwoordigd waren bij antihomogeweld in de hoofdstad. Volgens landelijke cijfers uit de eerste helft van 2008 maakten autochtone Nederlanders zich naar verhouding echter even vaak schuldig.
Vervolging
Een van de knelpunten waar het Openbaar Ministerie (OM) tegenaan loopt bij het vervolgen van antihomogeweld, is dat het lastig is om voor de rechter te bewijzen dat homohaat ten grondslag ligt aan een misdrijf.
Discriminerende of beledigende uitlatingen op grond van iemands geaardheid zijn strafbaar, maar het plegen van geweld dat wordt ingegeven door homohaat is in het wetboek geen strafbaar feit op zich. Daar bestaan dus ook geen aparte strafbepalingen voor, legt hoogleraar Straf- en Procesrecht Tineke Cleiren van de Universiteit Leiden uit. Oftewel, de aanwezigheid van discriminatie leidt niet automatisch tot een hogere straf.
Cleiren: "Als er geweld is gepleegd, vervolg je normaal gesproken voor mishandeling of iets dergelijks. Als discrimineren het uitgangspunt is, maar je doet dat via geweld, zoals mishandeling, dan ligt een vervolging voor mishandeling vaak het meest voor de hand." Dat is namelijk veelal goed te bewijzen. Het discriminerende oogmerk speelt dan voor de rechter geen essentiële rol meer.
Het is natuurlijk behoorlijk zuur als het probleem eigenlijk daar ligt, maar de discriminatie op de achtergrond belandt en het geweld op de voorgrond, zegt Cleiren. "De rechter heeft wel de vrijheid om dat aspect mee te nemen bij het bepalen van de straf. Die kan daar bovendien toe worden aangezet door het Openbaar Ministerie."
Het OM hanteert namelijk wel de richtlijn dat misdrijven waarbij homohaat een aanleiding lijkt resulteren in een strafeis die 50 tot 100 procent hoger ligt dan bij delicten waar dat niet het geval is. Als omstandigheid, in plaats van afzonderlijk strafbaar feit, hoeft de discriminatie niet juridisch bewezen te worden.
Zo'n hogere eis werd in afgelopen jaren echter maar in 15 tot 20 procent van de gevallen gedaan, ondanks het bestaan van de richtlijn.
Wij vinden dat er in de hele politie- en strafrechtketen niet genoeg wordt gedaan
Waarom staat geweldpleging ingegeven door LHBTI-discriminatie eigenlijk niet apart vermeld in het wetboek? Cleiren: "Het probleem is dat je beter iets algemeens kan hebben dan een bijzondere regeling. Als je voor iedere groep een bijzondere bescherming moet regelen - dat is in een algemeen wetboek erg lastig. Daarom heeft de rechter dus ook die speelruimte bij het opleggen van de straf."
Cleiren pleit dan ook niet voor het toevoegen van dergelijke uitzonderingen in het wetboek van strafrecht. "Er kan beter expliciet aandacht voor dit probleem worden gevraagd, zodat rechters die ruimte meer gaan benutten."
'Gemakzucht'
"Clubs als Roze in Blauw doen goed werk, maar verder vinden wij dat er in de hele politie- en strafrechtketen te weinig wordt gedaan", zegt Tanja Ineke, voorzitter van LBHTI-belangenvereniging COC. Ze signaleert "een soort gemakzucht" bij politie en Openbaar Ministerie. "Dan hoor je: 'Het is moeilijk om te bewijzen, dus we gaan er ook maar niet naar op zoek'. Dat kan natuurlijk niet - de politie hoort stevig door te rechercheren."
"Honderdduizenden LHBTI'ers krijgen te maken met verbaal of fysiek geweld, maar uit de cijfers van het Openbaar Ministerie blijkt dat jaarlijks gemiddeld voor slechts zestien LHBTI-gerelateerde discriminatiemisdrijven wordt vervolgd. In minder dan tien gevallen leidt dat tot een veroordeling. Dan volgt doorgaans een lage straf, zoals een boete van 400 euro of een taakstraf van 40 uur."
Het aanpakken van antihomogeweld begint volgens het COC op school, zegt Ineke. "Scholen willen er wel aandacht aan besteden, maar de kwaliteit van die voorlichting blijft vaak achter. Wij willen graag dat er op docentenacademies al meer aandacht aan wordt besteed."
Het COC gaat daarnaast met minister Ferdinand Grapperhaus (Justitie en Veiligheid) aan tafel om een concreet actieplan op te stellen, waarin onder meer moet komen te staan dat de politie altijd werk maakt van discriminatiezaken. Ineke: "Wij willen minder geweld, meer veroordelingen en meer preventie. Ik zie de huidige richtlijnen een beetje als een kerstboom met piek, maar zonder ballen."