‘Wie zorgt er straks voor mij als ik oud ben?’ Dat is een vraag die de nu nog vitale zestigers zich anno 2018 gerust mogen stellen. Het aantal 85 plussers in Nederland neemt naar verwachting toe van 344.000 in 2015 naar 854.000 in 2040[1].
Veel van deze toekomstige ‘oudere ouderen’, die nu begin zestig zijn, zullen ook in de toekomst voor een deel van hun ondersteuningsbehoefte afhankelijk zijn van mantelzorg. Wie die mantelzorg tegen die tijd gaan verlenen is nu nog niet te voorspellen, maar op basis van de regionale bevolkings- en huishoudensprognose 2016 van het Planbureau voor de Leefomgeving en het CBS kunnen we wel een inschatting maken van het demografische potentieel dat voor de mantelzorg beschikbaar is.
Eén cijfer voor het demografisch potentieel
We doen dat aan de hand van een indicator die zo’n tien jaar geleden door een drietal Zwitserse onderzoekers is geïntroduceerd onder de naam de oldest old support ratio. Deze indicator geeft de verhouding weer tussen het aantal 50-74-jarigen in een populatie versus het aantal 85-plussers (Robine, Michel, Hermann, 2007).
De gedachte daarachter is dat het vooral de ‘jongere ouderen’ van 50-74 jaar zijn die voor de oudste en meest kwetsbare ouderen van 85 jaar en ouder informeel zullen zorgen. Natuurlijk zal niet iedereen in de leeftijd van 50-74 jaar mantelzorg op zich nemen, maar de verhouding geeft het potentieel weer, de vijver waarin gevist kan worden.
Dat demografisch potentieel was in het verleden heel groot. Wereldwijd bedroeg de gemiddelde waarde van de oldest old support ratio in 1950 nog 76 (Herrmann, Michel, Robine, 2010). De afgelopen decennia is overal een daling opgetreden, maar in 2010 was het nog zo dat er wereldwijd voor elke 85-plusser minimaal tien potentiele jongere ouderen ‘beschikbaar’ waren. Naar verwachting daalt de oldest old support ratio voor 17 landen naar waarden onder de 5 in 2050, waarbij Japan met 3 de laagste waarde zal krijgen.
Hoe zit dat in ons land? Het Planbureau voor de Leefomgeving en het Sociaal en Cultureel Planbureau hebben samen gekeken naar de ontwikkeling in de oldest old support ratio voor de periode 1975-2040. Daarbij is zowel naar landelijke als naar regionale cijfers gekeken. De uitkomsten van de berekeningen zijn opmerkelijk[2].
Een bijzonder patroon
In 1975 is het oldest old support ratio overal vrij hoog maar door de gestage vergrijzing zet in de decennia erna een daling in. Vervolgens breekt er rond 1990 een vrij stabiele periode aan die ongeveer 30 jaar duurt. Het instromen van de naoorlogse geboortegolf in de leeftijdsklasse 50-74 jaar werkt in deze periode compenserend op de vergrijzing.
Na deze periode zal rond 2020 de dalende trend in het oldest old support ratio zich weer verder voortzetten. Dit patroon is terug te voeren op de vergrijzing die na 2020 aanzwelt, terwijl het aantal 50-74-jarigen niet langer groeit maar juist afneemt. De dalende landelijke trend gaat gepaard met een convergentie van deze ratio tussen de COROP -gebieden. Figuur 1 laat dit zien voor Nederland als geheel en voor vijf COROP-gebieden[3].
Figuur 1. Waargenomen en verwachte ontwikkeling van de oldest old support ratio voor de periode 1975-2040.
Bron: CBS en PBL/CBS regionale bevolkings- en huishoudensprognose 2016.
In Zuid-Limburg vindt de grootste demografische verandering plaats. Vroeger was deze regio een schoolvoorbeeld van het kinderrijke katholieke zuiden, terwijl het nu en in de toekomst model staat voor de laagste vruchtbaarheid en de sterkste vergrijzing. Opmerkelijk is dat Groot-Amsterdam boven het niveau van Nederland gaat uitstijgen. Dit komt door de aantrekkingskracht van deze regio op jongeren en immigranten die op termijn de leeftijdsklasse 50 tot 75 instromen.
Sterkere vergrijzing in Zeeland, Friesland en Groningen
In bijna alle gemeenten heeft de oldest old support ratio (OOSR) in 1990 nog waarden boven de 10. Hierbij vallen wel regionale verschillen op: in Zeeland, Friesland en Groningen liggen de cijfers doorgaans wat lager doordat de vergrijzing hier toen al wat sterker was dan in de rest van het land.
In 2015 zien we dat vrijwel overal een daling is opgetreden. De zorg kan mogelijk al onder druk komen in (de oranje gekleurde) gemeenten met een OOSR van tussen de 5 en 10. In de rijkere vergrijsde gemeenten als Laren, Haren, Wassenaar, Bloemendaal, Rozendaal, Heemstede en De Bilt is de OOSR dan al laag. Minder dan tien procent van de gemeenten kent een cijfer van boven de 20; hiertoe behoren groeigemeenten binnen maar ook buiten de Randstad zoals Almere en Nieuwegein en diverse gemeenten met een protestants-christelijke signatuur zoals Urk, Bunschoten en Renswoude.
Meer druk op mantelzorg in 2040
In 2040 lijkt de mantelzorg nog meer onder druk te komen: in het kaartbeeld overheersen oranje en rood, ten teken dat de OOSR in de betreffende gemeenten respectievelijk onder de 10 en onder de 5 gaat dalen. Veel krimpgemeenten, gelegen aan de randen van Nederland, zijn rood gekleurd. In rond 15 procent van de gemeenten komt de OOSR in 2040 naar verwachting lager uit dan 4,5.
Het zijn vooral gemeenten (met meerdere kleinere dorpen) in plattelandsgebieden buiten de Randstad zoals Vaals, Aa en Hunze, Berkelland, Rozendaal, Sluis, Westerveld en Gulpen-Wittem. In het westen van het land behoren Bergen (N.H.) en Wijdemeren (Loosdrecht en omgeving) hier ook toe. Als enige grotere stad staat Maastricht ook in het rijtje.
Ook rond 15 procent van de gemeenten kent een relatief hoge OOSR van 6,5 of meer in 2040.
Hierbij gaat het onder meer om de vier grote steden, diverse middelgrote steden als Zwolle, Amersfoort en Zaanstad, om gemeentes met een protestant-christelijke signatuur als Urk, Bunschoten, Katwijk en Staphorst, Elburg, Hardinxveld-Giesendam en om groeigemeenten als Almere, Houten en Lansingerland en Amersfoort.
Wat betekenen deze ontwikkelingen?
We mogen gevoegelijk aannemen dat in de toekomst een nog groter beroep op de ‘jongere ouderen’ gedaan zal worden dan nu reeds het geval is, met veel elkaar beconcurrerende vormen van tijdsbesteding als werken, vrijwilligerswerk doen, zorgen voor kinderen/kleinkinderen en zorgen voor oudere ouderen.
Deels is er sprake van een landelijk verschijnsel, maar de regionale verschillen die blijven bestaan wijzen erop dat scheidslijnen tussen regio’s steeds meer samenvallen met scheidslijnen in (sociale) hulpbronnen. Vooral mensen in afgelegen kernen in krimpgebieden zullen steeds minder potentieel voor informele hulp tot hun beschikking hebben, terwijl in de grote steden deze problematiek minder sterk gaat drukken.
Er kunnen in gemeenten met een gering potentieel voor informele zorg vooral problemen ontstaan wanneer de zorgvraag zwaarder wordt en met meerdere mensen gedeeld moet worden. Waar vorige generaties al met zestig jaar een stapje terug konden doen en tijd voor zichzelf kregen, zal aan de toekomstige, langer doorwerkende zestigers hard worden getrokken. En dan is het voor de huidige zestigers, zoals ook de auteurs van dit artikel, nog maar afwachten of zij de aandacht van die toekomstige zestigers voldoende naar zich toe weten te trekken. We zijn in ieder geval gewaarschuwd!
Sjoerd Kooiker (61) is werkzaam bij het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en Andries de Jong (60) is werkzaam bij het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL). Met dank aan Corina Huisman (PBL) voor het maken van de kaartjes.
Noten
[1] CBS Kernprognose 2016.
[2] Zie De Jong en Kooiker (2018) voor het uitgebreidere rapport.
[3] De cijfers over de andere COROP gebieden en de gemeentes zijn te vinden op de themawebsite van de PBL/CBS regionale prognose: http://www.pbl.nl/themasites/regionale-bevolkingsprognose
Foto: Bas Bogers (Straatfotografie.com)