Direct naar artikelinhoud

Van digitale democratie tot datadictatuur

We dreigen klik na klik af te glijden in een datadictatuur. De enige manier om dat te voorkomen is regulering van internet als een publieke voorziening, betoogt Jan Kuitenbrouwer. Informatie is immers een eerste levensbehoefte geworden, naast water, energie en licht. 

Voor de aardigheid leg ik een verzameling aan van de producten die mij op Facebook en andere internetsites worden aangeboden. Bigdata-analisten claimen dat zij internetgebruikers beter kennen dan hun partner, hun ouders, hun beste vrienden, beter dan zichzelf. 

Het schandaal dat de wereld schokte de afgelopen week, is dat Facebook zo’n databedrijf, Cambridge Analytica, toegang gaf tot de persoonlijke data van vijftig miljoen Facebookgebruikers waarmee zij heel nauwkeurig potentiële kiezers konden bestoken met propaganda, afgestemd op hun psychologische profiel. Dit zou een kwantumsprong in politieke communicatie betekenen: dat adverteerders en propagandisten niet alleen in staat zijn om in je hoofd te komen, maar met een plattegrond, om daar dat ene deurtje te openen dat de doorslag geeft. Zonder dat je het weet en met informatie die je ongewild hebt prijsgegeven door op een plaatje te klikken of een spelletje te spelen. 

Maar die verontwaardiging is voor een groot deel gebaseerd op de commerciële bravoure van Cambridge Analytica zelf. Daarom verzamel ik die plaatjes: het is een bizarre galerij van gedrochtelijke leunstoelen en monsterlijke schoenen, smakeloze patchworkoverhemden en golfpetten waar je nog niet dood mee wil worden aangetroffen. Het is geruststellend om erdoorheen te bladeren: zo goed wéét dat internet nu ook weer niet wie ik ben en wat ik mooi vind. 

Naar aanleiding van de Channel 4-onthullingen over Cambridge Analytica is nu grote ophef, maar die bevatte wat dit betreft weinig nieuwe feiten, de verontwaardiging ontvlamde vooral vanwege de smerige tactieken die óók in het CA-pakket blijken te zitten: lastercampagnes, honeytraps, kompromat en dergelijke, praktijken die zo oud als de wereld zijn. Maar laat ik een gegeven paard niet in de bek kijken: het is hoog tijd dat er een discussie komt over de vraag of wij in een digitale democratie willen wonen of in een datadictatuur.

In 1996 zei Bill Clinton in een toespraak op een conferentie over informatietechnologie: ‘Het staat buiten kijf dat China pogingen doet om internet onder de duim te krijgen. Veel succes ermee - je kunt nog beter proberen om drilpudding aan de muur te spijkeren!’

Dit was een tamelijk domme uitspraak, die pijnlijk duidelijk maakte dat zelfs een van de best geïnformeerde politici uit de Amerikaanse geschiedenis niet goed begreep wat internet nu eigenlijk was. Een ‘drilpudding’ is het in elk geval níét. Het is een netwerk, het woord zegt het al, en een netwerk bestaat uit lijnen die je kunt afsluiten. Precies wat China en tal van andere landen sindsdien gedaan hebben. Zij hébben het internet ‘onder de duim’.

Al Gore, toen nog senator, legde eind jaren tachtig de eerste steen van wat wij nu ‘internet’ noemen. Vanaf de jaren vijftig werkte een aantal universiteitslaboratoria in opdracht van het Pentagon aan een netwerk om computers op afstand met elkaar te laten praten: Arpanet. Gore zag het potentieel van deze technologie en diende in 1991 een wet in om dit besloten netwerk open te stellen voor de industrie en de consument. Uitgangspunt: hou het uit handen van Big Business en zorg dat het geen Big Brother wordt. 

Het waren de vroege jaren negentig, de wittebroodsjaren van het neoliberalisme: wat de samenleving nodig had was de markt, en wat de markt nodig heeft is vrijheid. Geen regels, geen overheidsbemoeienis. Dit werd gelegitimeerd met de doctrine van het ‘internetexceptionalisme’: internet was de belofte van een radicale, digitale democratie, die zich niet leende voor bestaande vormen van regulering en bestuur. 

Sommige rechtsgeleerden beweerden dat internet een ander land was, met een eigen soevereiniteit. Waar je geen citizen bent, maar netizen. Omdat het grote publiek en de politiek toch niet begrepen hoe het allemaal werkte, werd die onwenselijkheid voorgesteld als een onmogelijkheid: het kón niet - zie Clintons verkeerde analogie van de drilpudding en de spijker. Niemand besefte hoe gevaarlijk dit was, ook omdat niemand voorzag hoe dat primitieve netwerkje gebruikt kon worden voor mind control.

Het idee dat zij eigenlijk in een ander land opereerden, maakte het voor de internetpioniers makkelijk om de analoge wereld te beschouwen als een kolonie die je mag plunderen. Zo ontstond de doctrine van de ‘disruptie’, of zoals ik het graag noem: sloopkogelinnovatie. In Silicon Valley ben je als ondernemer niet bezig met innovaties die bestaande systemen beter maken - gaap! Nee, de inzet is om systemen in de oude wereld kapot te maken en te vervangen door iets van jou. Disruptie! Permissionless innovation! Of, zoals Mark Zuckerberg zijn team graag voorhoudt: ‘Move fast and break things.’

De eerste hightech-ondernemers waren een soort roofridders. Vrijwel alle bestaande ‘content’ die in die eerste jaren op het net verscheen werd geroofd. Wikipedia was niets meer dan een bootleg van bestaande encyclopedieën, een bedrijfstak die door het internet zo goed als weggevaagd werd. De wereld moest aan internet en het intellectuele eigendom van muzikanten, filmers en schrijvers diende als lokaas. Copyright is theft! Pogingen vanuit de politiek om providers aansprakelijk te maken voor copyrightschendingen werden geframed als een aantasting van de vrijheid van meningsuiting en Silicon Valley dreigde met een blackout. Zij kregen hun zin, in 1996 werd hun vrijstelling wettelijk geregeld.

Na de Wet Gore (1991) werden de banden met het Pentagon overigens niet verbroken, maar juist aangehaald. De chauffeurloze auto van vandaag zou niet kunnen bestaan zonder de raketgeleidesystemen die Silicon Valley ontwikkelde voor Arpa. Plak een handvol Arpa-uitvindingen aan elkaar, LCD-polymeren, de grafische interface, gps, stem- en gezichtsherkenning, en je hebt een smartphone. Hetzelfde geldt voor data-analyse en microtargeting, in feite een hightech-evolutie van de aloude psychologische oorlogsvoering , door bedrijven als - hallo daar - Cambridge Analytica. In die zin gaat deze affaire terug tot de oertijd van internet.

En alles wat Gore met zijn wet probeerde te voorkomen, gebeurde alsnog. Ziedaar internet anno 2018: Big Brother in handen van Big Business. De Big Five, ook wel de Frightful Five. Apple, Microsoft, Facebook, Amazon en Alfabet (Google) - de vijf waardevolste bedrijven ter wereld - zijn met hun marktaandelen van soms tot wel 90 procent, monopolisten in de gangbare zin des woords, maar zij krijgen een voorkeursbehandeling. 

De RAND-denktank adviseerde de Amerikaanse overheid om de monopolievorming niet aan te pakken omdat Big Tech een ‘soft power’ vormt voor Amerika’s ‘friendly conquest’ van de wereld via digitale technologie: ‘The bigger and richer the system, the greater the draw.’ Het is een perfecte definitie van wat Facebook zou worden, dat toen nog maar drie jaar bestond. En met de softness van die power valt het wel mee, blijkt nu. Het is blijkbaar niet zo moeilijk om het luchtdrukpistool van Mark Zuckerberg om te bouwen tot een wapen dat met scherp schiet.

Daarmee is niet gezegd dat er van de idealen van de internetpioniers niets terecht is gekomen. Internet draait om informatie en informatie is het levensbloed van de democratie. In die zin is internet een wapen, zowel in de handen van de burger als van de politiek. Digitale technologie heeft het wel degelijk makkelijker gemaakt voor burgers om zichzelf te informeren. Om anderen te informeren, om mensen bij kwesties te betrekken en betrokken te raken, om een betere burger te zijn en politici te dwingen een betere politicus te zijn. 

Bij de opstand in Oekraïne en de Arabische lente speelde internet een positieve, emanciperende rol. Platforms als YouTube, Facebook, Twitter, 4Chan, Reddit, het zijn even zovele koffiehuizen voor een rationeel-kritisch debat, zoals Jürgen Habermas het noemde, de ‘machtsvrije’ publieke ruimte die een democratie nodig heeft om te kunnen functioneren.

Maar die ruimte ís dus niet machtsvrij, ontdekken wij nu. Verborgen commerciële en politieke belangen vervormen haar tot echokamer, waar wij een eenzijdig dieet van feiten en opinies krijgen voorgeschoteld. Wij denken dat wij een digitaal koffiehuis hebben uitgekozen om met elkaar te praten, maar het koffiehuis heeft óns gekozen, en ongemerkt wordt onze opinievorming gemanipuleerd. Door een onzichtbare hand, die meer over ons weet dan wijzelf.

Het is een angstaanjagend vooruitzicht: hoe een handjevol multimiljardairs vanuit een voormalige pruimenboomgaard in Californië de wereld besturen, via een systeem waarvan de werking geheim is en waarop wij als burger vrijwel geen invloed hebben. In die zin is wat wij nu meemaken ook het ‘2008’ van de digitale industrie: de meltdown van een systeem zonder rem. Een neoliberaal debacle van permissieloze innovatie en disruptie.

Move fast and break things.

‘You mean democracy, Mark?’

Het internetexceptionalisme is een anachronisme geworden. Het hek rond Silicon Valley, ‘Verboden voor de overheid’, moet worden neergehaald. Want heeft de internetindustrie de belofte van digitale democratie waarmee zij dertig jaar geleden haar status aparte verwierf, eigenlijk wel waargemaakt? Of waren die slechts een ideële façade voor een uiterst effectieve groeistrategie? Als ik in dit artikel iemand beledig of belaster is deze krant daarvoor aansprakelijk, doe ik het op het Facebook, dan gaat Facebook vrijuit. Wij zíjn geen uitgeverijen, claimden de internetplatforms altijd. Zo ontliepen zij hinderlijke regulering, om zich vervolgens te ontwikkelen tot uitgeverijen - zonder spelregels.

Krantenbedrijven, nog steeds onontbeerlijk voor een geïnformeerd publiek debat, mogen maar fuseren tot 30 procent marktaandeel en worden bij 50 procent als ‘dominant’ beschouwd, terwijl Facebook, Google en YouTube nu gemiddeld 90 procent van hun advertentiemarkt in handen hebben! Of je grote machtsconcentraties op de mediamarkt nu beperkt of vrij laat, dat is een politieke keuze, maar een arbitraire vrijstelling voor de ene branche ten opzichte van de andere, is gewoon niet te verdedigen.

Een ander anachronisme van internet is de anonimiteitscultuur. Zonder die mogelijkheid waren de dark posts van Cambridge Analytica niet mogelijk geweest. Net zo min als illegaal downloaden, nepnieuws, desinformatie, fake accounts, trollfarms, netbots, lastercampagnes, online pesten, slutshaming, exposing en wraakporno, om een paar andere zegenrijke verworvenheden van internet te noemen. De anonimiteitscultuur heeft van Twitter ‘a toxic place for women’ gemaakt, constateerde Amnesty International afgelopen week.

De enige manier om te voorkomen dat wij klik voor klik afglijden naar een datadictatuur, is een inhaalslag qua regulering. De techindustrie heeft er zelf voor gezorgd dat informatie een eerste levensbehoefte is geworden, net als gas, water en licht. En zo zouden wij ze ook moeten reguleren: als een publieke voorziening. Als je van het waterbedrijf mag verwachten dat er geen modder uit de kraan komt, mag je van je internetprovider misschien ook verlangen dat hij geen giftige informatie verspreidt.

De Europese Unie heeft een wat minder libertaire (en chauvinistische) kijk op de zaak en werkt nu aan wetgeving om schadelijke neveneffecten van de digitale cultuur te beperken. Om Clintons ‘drilpudding’ waar nodig aan de muur te spijkeren. Het is geen moment te vroeg. Al Gore maakte internet publiek in de zin van openbaar, nu is het aan ons om het ook publiek in de zin van veilig, transparant en beschaafd te maken.

Jan Kuitenbrouwer is schrijver en journalist. Binnenkort verschijnt bij Ambo Anthos: Datadictatuur – Nieuw licht op de jungle van het internet.