Direct naar artikelinhoud
Column

Ik wil zeggen dat Baudet geen vriend van me is

Theodor HolmanBeeld Wolff

Voor het eerst sinds tijden loop ik in het Vondelpark mijn hondje te missen.

Naarmate ik ouder word, slenter ik overigens steeds vaker in een ver verleden en zie ik op paden en achter bomen overleden vrienden, vriendinnen en mijn ouders schichtig wegschieten.

Bij de ingang Jacob ­Obrechtstraat word ik staande gehouden door een rimpelig monster van het vrouwelijk geslacht dat vermoedelijk elke dag baadt in azijn en daarna haar eigen oude pis als ontbijt nuttigt.

"Ik vind je een eng mannetje met je rare vriendjes als Theo van Gogh en Thierry Baudet. Heel dubieuze persoontjes allemaal."

De verkleinwoordjes gebruikt ze wegens gebrek aan argumenten.

Ik wil zeggen dat Baudet geen vriend van me is en dat ik hem nauwelijks ken, maar ik weet dat het beter is om te zwijgen.

Opeens herken ik haar. Zij was de eerste vrouw van mijn overleden vriend Willem.

Toen was zij een kanjer die op die jonge Grace Kelly leek, maar ze had veertig jaar geleden al een tong als een bot keukenmes. Daar kwam Willem pas na een paar jaar achter toen hij al, half in stukken gesneden, in de alcohol lag te verdwijnen.

Plotseling word ik overvallen door een merkwaardig medelijden, want hij laat mijn afkeer niet verdwijnen.

O, Tijd, hoe meedogenloos heeft U haar lichaam tot een dikke prop gevouwen en waarom heeft U niet die tong wat ge­suikerd?

"Met zulke vrindjes geef je jezelf wel bloot, Holmannetje."

Het door een strenge opvoeding in nederigheid altijd glimlachende Holmannetje voelt de beleefdheidsgrimas van zijn hoofd verdwijnen en zegt: "Jouw man Willem was destijds mijn beste vriend."

"Ja," kaatst ze meteen terug, "jullie waren destijds altijd dronken. Als jullie nuchter waren hadden jullie gewoon een pesthekel aan elkaar!"

Ik wil haar van alles zeggen, maar ik kan het niet. Het komt misschien door mijn sentimental mood dat ik hier in het Vondelpark heb opgelopen.

"Toch waren het mooie tijden," probeer ik de sfeer een slinger te geven.

"Ach Holmannetje, het was een vreselijke tijd. Ik was zo ongelukkig."

Weer durf ik niets te zeggen.

Ze ruikt ook naar ziekte en ellende, wat sommige zoete parfums kunnen hebben.

Maar dan zie ik een klein lief hondje. Een schnauzer. Hij zit naast haar. En ik ga door mijn knieën en aai het beestje.

"Tegen honden ben je wel aardig," hoor ik.

Theodor Holman (1953) is columnist, schrijver, televisie- en radiomaker. Elke dag, uitgezonderd zondag, lees je hier zijn column. Lees al zijn columns terug in het archief

t.holman@parool.nl

Ze ruikt ook naar ziekte en ellende, wat zoete parfums kunnen hebben