Dark
Light

De blanke kijk op Afrikanen

Van swarte tot nègre
8 minuten leestijd
Gezanten van de Portugese koning worden ontvangen door de koning van Kongo, zeventiende eeuw
Gezanten van de Portugese koning worden ontvangen door de koning van Kongo, zeventiende eeuw

Kongo. Een geschiedenis van racisme

Om racisme te begrijpen moeten we een onderscheid maken tussen ‘wantrouwen voor wat vreemd is’ en het eigenlijke racisme. Mensen hebben het grootste vertrouwen in wie dicht bij hen staat: ouders, familie, mensen uit dezelfde streek, taalgenoten. Maar hoe verder iemand van het eigen gezin afstaat, hoe groter het wantrouwen wordt en hij of zij als vreemd wordt beschouwd.

Mijn moeder vond nog in de jaren 1960 dat als iemand met een partner van twee dorpen verder trouwde, hij of zij dan met een ‘vreemde’ trouwde. En als Brabantse had ze een grondig wantrouwen tegenover die van ‘over het water’, zij die aan de andere kant van de Dender of de Schelde woonden, de ‘Vlamingen’ dus. Dat was ‘vies’ volk. En ‘vies’ is hier Brabants voor ‘bizar’. Zo’n houding heeft altijd bestaan. Aan de basis ervan zou het ‘knuffelhormoon’ oxytocine liggen.

Racisme ontstond bij de humanisten. Plantkundigen waren begonnen de plantenwereld te hiërarchiseren in hogere en lagere plantensoorten. De diersoorten zouden volgen.

Racisme is dan weer een historisch verschijnsel. Het ontstond bij de humanisten. Plantkundigen als Clusius en Dodoens waren niet alleen begonnen de plantenwereld te catalogiseren, maar ook te hiërarchiseren in hogere en lagere plantensoorten. De diersoorten zouden volgen. Dezelfde denktrant werd later ook toegepast op de mensheid. En hoe meer Europa andere continenten veroverde, hoe meer deze catalogisering hiërarchisering werd en hoe discriminerender ze werd. De Franse naturalist Etienne Lacépède publiceerde in 1800 Sur l’histoire des races ou principales variétés de l’espèce humaine.

Hij onderscheidt vier rassen, waarbij hij de Afrikanen de volle lading geeft:

‘De natuur heeft hen alles gegeven, vruchtbaar land, overvloedig wild, grote viswaters, kudden vee, … Toch stelt hun beschaving niet veel voor, zij zijn niet in staat om systematisch te denken, relevante vergelijkingen te maken of grondig te redeneren.’

De stoomtrein aan de Afrikaanse horizon (L’Afrique dans l’avenir, gravure van H. Houben, in: J. Becker, La vie en Afrique, ou trois ans dans l’Afrique centrale, Brussel, 1887)
De stoomtrein aan de Afrikaanse horizon (L’Afrique dans l’avenir, gravure van H. Houben, in: J. Becker, La vie en Afrique, ou trois ans dans l’Afrique centrale, Brussel, 1887)
Een jaar na Lacépède schreef zijn landgenoot en collega Julien-Joseph Virey Histoire naturelle du genre humain. Hij deelde de rassen niet op volgens kleur of continent, maar vooral volgens hun fysionomie, hun fysieke verschijningsvorm. Als werkmiddel gebruikte hij de ‘buiging van het aangezicht’. Hoe groter de hoek (dus hoe rechter het aangezicht), hoe groter de beschavingsgraad:

‘De Europeaan heeft een buigingshoek van 85 graden, en bij sommigen is de gelaatslijn nog rechter. Bij de negers is die nauwelijks 75. Daardoor is er minder plaats voor de hersenen en is het ras minder vatbaar voor rede, wordt het gemener en stompzinniger.’

De Duitsers en de Belgen pasten met behulp van schedelmetingen de ‘methode-Virey’ toe in Rwanda en Burundi en maakten zo van Hutu’s en Tutsi’s twee rassen, terwijl voordien het onderscheid tussen beide hun tradioneel beroep was: boeren respectievelijk veehoeders, die taal, cultuur en religie deelden. België zal dit racisme institutionaliseren door in 1933 identiteitskaarten in te voeren waarop de raciale identiteit aangegeven stond.

Dat de blanken superieur waren aan alle andere rassen wist de Antwerpenaar Abraham Ortelius al in 1570. Toen verscheen zijn Theatrum Orbis Terrarum, waarin hij Afrika afbeeldt als een schaars geklede zwarte vrouw die in haar hand een balsemtak draagt. Zij vertegenwoordigt een ‘seer ruyg volk’. De Europeanen beschrijft hij als

‘boven alle volcken, scherpsinnich van verstande ende cloeck van lichame. (…) Soo dattet schijnt, dat de inwoonders van dit deel der aerden van natueren bequaem gheboren worden om de andere deelen te regeeren.’

Toen volkeren hun kolonisatie in vraag begonnen te stellen, ontstond bij racisten de vrees om overspoeld te worden. Typisch hiervoor is de Amerikaan Lothrop Stoddard, die in 1922 zijn boek The Rising Tide of Color against White World Supremacy publiceert. Voor Stoddard mochten er geen gekleurden binnenkomen in blank gebied, want dat zou de raszuiverheid en dus ook de rassterkte ondergraven. Stoddard was onder meer een theoreticus van het ‘gele gevaar’. Hij was graag gezien bij de Europese nazi’s. Hitler en Himmler ontvingen hem, ze vroegen hem om als ‘ererechter’ te zetelen in de rechtbank die moest beslissen over welke categorieën Untermenschen moesten worden gesteriliseerd.

Pieter van den Broecke door Frans Hals
Pieter van den Broecke door Frans Hals
Deze historische opkomst en groei van het racisme is ook duidelijk te herkennen bij de figuren in dit boek. Toen Pieter van den Broecke in 1608 aan de Kongomonding arriveerde, had hij nog een zeer ruime kijk op het menselijke ras. Zelfs gorilla’s zijn voor hem mensen, weliswaar bosmensen, maar mensen. Herinner u zijn beschrijving:

‘(…) een zeker slag mensen (…) zij zijn heel wilt, kunnen niet spreken, lopen naakt en zijn heel ruyg met over hun hele lichaam haar; achter boven de kloof van hun aars staat een staartjen, een duym groot.’

Het woord negro, afkomstig uit het Portugees, was toen nog niet doorgedrongen in zijn Nederlands, ook al ontmoet hij er Portugese handelaars. Het zou pas in 1644 als ‘neger’ in onze taal opduiken. Van den Broecke heeft het over swarten en hij keek absoluut niet op hen neer. Hun elite noemt hij graaf, hertog of koning en hij sliep zelfs met de koningin. Over het volk zelf is hij erg positief:

‘Dit volk is pikzwart, fraai geproportioneerd van lijf en leden en heeft zeer mooie gelaatstrekken. Zij zijn goedaardig van natuur. (…) Zij stelen niet en haten dieven. Zij zijn heel minnelijk en beleefd als ze mekaar ontmoeten. (…) Dit volk is niet krijgshaftig, ook al hebben ze veel wapens. Ik ben daar dertig maanden aan land geweest en heb nooit gezien dat ze mekaar kwetsten of dat er bloed vloeide. Als ze kwaad zijn op iemand, dan worstelen ze en nemen zo wraak. Het is een compassierijk en mededogend volk.’

Kongo (1617)
Kongo (1617)

Drie eeuwen later was de kolonisatie op gang gekomen en worden de Afrikanen minderwaardig. De visie van Lacépède en Virey was dan al wijdverspreid. Journalist Henry Morton Stanley zag de plaatselijke bevolking als karikaturale acteurs en decor in zijn sensatieverhalen. Zoals zijn collega-explorator Richard Burton het uitdrukte: ‘Stanley schiet negers af alsof het apen zijn.’ Het racisme is de Kongostroom opgevaren.

Joseph Conrad (foto George
Charles Beresford)
Ook Joseph Conrad schrijft, maar dan literatuur. Hij kijkt naar de Afrikanen als werkmieren (‘Heel veel volk liep heen en weer, meestal zwart en naakt, net mieren.’), maar vooral als verdoemden in de hel die de kolonisatie is:

‘Zwarte schimmen lagen over elkaar tussen de bomen of leunden tegen hun stam, moeizaam herkenbaar in de donkerte, gekweld door pijn, hulpeloosheid en wanhoop. (…) Alleen maar zwarte schimmen vol ziekte en honger. (…) Onder een boom lagen nog bundels zwarten, de knieën hoog opgetrokken tot aan de kin en starend in het niets, overmand door uitputting. Al die schimmen lagen her en der verspreid in verkrampte houdingen, alsof ze slachtoffers waren van een massamoord of een pestepidemie.’

Toen Albert Thys aan zijn kolonisatie van Kongo begon, keek hij naar de Kongolezen door de bril van een liberale kapitalist. Voor hem waren ze in die beginperiode werkvolk en hij wilde ze behandelen zoals hij zijn Waals werkvolk behandelde:

‘Daarom ben ik ervan overtuigd dat wij de zwarten op dezelfde manier moeten behandelen als bijvoorbeeld onze boerenbevolking. Streng maar rechtvaardig, goed maar strikt. Hoe meer ik erover nadenk, hoe meer ik daar van overtuigd ben.’

Merk ook dat hij de term ‘neger’ hier niet gebruikt, in andere zinnen wel, zoals wanneer hij het gedrag van een Waalse ploegbaas bekritiseert:

‘Ze kijken maar heel oppervlakkig naar de neger en kijken erop neer, ze erkennen zijn intelligentie en zijn vaardigheden niet en dat komt omdat ze in drie vierde van de gevallen de taal van de neger niet begrijpen. (…) En negers zouden niet snel kunnen leren? Alleen een idioot kan zo iets beweren!’

Camille Coquilhat en Mata-Buiké, chef van de Bangala (uit Le Congo belge en images, Brussel, 1927)
Camille Coquilhat en Mata-Buiké, chef van de Bangala (uit Le Congo belge en images, Brussel, 1927)
Het racisme was toen nog niet zo dominant als het tien jaar later zou zijn. Vandaar dat hij een verbazende zin als de volgende kon neerschrijven:

‘De neger is de staatsburger van de Onafhankelijke Kongostaat. Wij mogen hem niet onderwerpen, maar moeten hem opvoeden en verheffen met als doel dat hij zichzelf zal kunnen besturen, zelfs als dit zou leiden tot een situatie waarin zij ons hier buiten gooien.’

Tien jaar later, dat is wanneer Het Laatste Nieuws verslag uitbrengt over de inhuldiging van de spoorweg Matadi-Kinshasa en Karel Buls in Kongo arriveert. Toen domineerde het racistische discours volop. Het werd in de negentiende eeuw vooral uitgebouwd als excuus voor de kolonisatie en haar wreedheden.

De journalist van Het Laatste Nieuws had nog maar alleen Kongolezen gezien in het Negerdorp in Tervuren tijdens de Wereldtentoonstelling van 1897. En daar was racisme troef. Dat is ook aan zijn reisverslag te merken. De termen ‘neger’ en ‘blank’ zijn er antoniemen:

‘Die groep negers verspreidt een walgelijke lijkgeur. Wij hebben nopens dien talrijke blanken ondervraagd. Het is wel een geur sui generis, weliswaar beweren de negers dat wij ook een onaangename geur verspreiden, een azijnreuk of ook nog een lijkgeur. Die bewering is niet zeer vlijend voor ons. Wellicht wordt men die negerreuk gewend, maar voor een blanke die pas aankomt is hij waarlijk terugstotend. Wat velen onzer maar niet begrijpen is hoe onze Noorderburen er toe besluiten kunnen een zwart vrouwtje te krijgen.’

Dit laatste deed Pieter van den Broecke natuurlijk wel en hij concludeerde toen gewoon heel sec: ‘

Hun manier van vrijen is niet met de onze te vergelijken, ik heb het zelf ondervonden.’

Karel Buls aarzelt in zijn visie. Hij heeft Conrad gelezen en neemt diens vergelijking van de Kongolezen met mieren over:

‘Moeten de inboorlingen eeuwig werkmieren blijven zonder dat ze aan het bestuur van de kolonie kunnen deelnemen? Zijn ze sterk genoeg om onze aanwezigheid te verdragen of zullen ze gedecimeerd worden zoals de roodhuiden en de Maori’s?’

Soms blijkt hij te denken dat de Kongolezen snel kunnen evolueren:

‘Met verwondering stel ik vast hoe deze negers onder invloed van de Arabieren zijn veranderd. Ze hebben hun beleefde en ceremoniële manier van doen overgenomen en dat contrasteert hevig met het spontane, kinderlijke karakter van de Wagenia waartussen zij leven.’

‘En wat de Arabieren konden, kunnen wij dat ook niet?’, suggereert zijn ondertoon. Maar als burgemeester van Brussel heeft hij natuurlijk de invloed van de koloniale tentoonstelling in Tervuren ondergaan en het racisme haalde duidelijk de overhand. Dat ging zelfs zo ver dat hij het kolonialisme van Leopold II verdedigde:

Kongo. Een voorgeschiedenis.
 

‘Aan de negers van Afrika de morele discipline van de Europese volkeren willen opleggen, is tot mislukken gedoemd. (…) Je kan van een neger geen witte maken, daar bestaat geen zeep voor en het is louter tijdverlies, maar de blanke kan niet zonder de fysieke arbeid van de neger als hij Afrika wil ontginnen. (…) De neger bevindt zich op moreel gebied in een ontwikkelingsstadium halfweg tussen het meest intelligente dier en de blanke mens. (…) Het enige wat kan, is hem omvormen van wildeman tot nuttig dienaar die doet wat wij van hem verwachten. (…) Het zou een gevaarlijke vergissing zijn om een kamer van politiekers over Kongo toezicht te laten uitoefenen onder het pretext dat de neger recht heeft op vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid of de toepassing van de mensenrechten.’

Fragment uit het boek Kongo. Een voorgeschiedenis. waarin Lucas Catherine het verhaal van Kongo beschrijft. Hij gaat terug naar de tijd waarin Congo nog met de hoofdletter K werd geschreven. Naar een tijd waarin men nog geloofde dat kolonisatie vooruitgang betekende en blanken nog een heel andere kijk op zwarten hadden. De hoofdrollen zijn weggelegd voor Belgen die hun kijk op Kongo en de Kongolezen in de loop van de tijd veranderden.

Lucas Catherine, schrijversnaam van Lucas C.L. Vereertbrugghen, is een Belgisch auteur die voornamelijk publiceert over islam en over kolonisatie.

Gerelateerde rubrieken:

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 51.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
×