NFI wil meer misdaadzaken: politie laat kansen liggen om daders te pakken

Het onderzoeksinstituut NFI startte in mei met de politie en de Politieacademie een pilot om met greepsporen sneller dna-bewijs te kunnen krijgen. Greepsporen  blijven achter als een dader bijvoorbeeld een kledingstuk van een slachtoffer grijpt. Als de locatie van greepsporen sneller zichtbaar kunnen worden gemaakt, kan er ook effectiever en sneller een zuiverder dna-spoor van een dader worden gevonden. 

Bij ongerichte bemonstering is het risico groter dat er tijdens het onderzoek van het NFI meer sporen van het slachtoffer mee worden genomen. ,,Als je niet weet waar je precies moet zoeken, dan  bemonster je een relatief groot gebied en neem je ook draagsporen mee. Dan wordt de ruis die je meet groter en verlies je details en specifieke kenmerken van het daderspoor'', aldus Matthijs Zuidberg. 

Uit een eerdere test met behulp van proefpersonen van het NFI zelf bleek dat bij een gerichte bemonstering gemiddeld 45 procent van het aangetroffen dna van de 'dader' was. Bij een ongerichte bemonstering  daalde dat 'succespercentage' naar 25 procent.

Volgens Zuidberg zijn er nu simpel meer zaken nodig. ,,We kunnen drie zaken per maand doen, tot nu toe hebben we in totaal vijf zaken toegestuurd gekregen. Als we goede conclusies willen kunnen trekken uit deze pilot, dan hebben we écht meer zaken nodig.''

Woordvoerder en portefeuillehouder forensische opsporing Robbert Salome van de Nationale Politie geeft desgevraagd aan op dit moment niet op de hoogte te zijn van de door het NFI geschetste problematiek.  De Nationale Politie wil dan ook pas inhoudelijk reageren na onderzoek binnen de eigen organisatie.