Niet alle Nederlanders gaan er in de komende kabinetsperiode in hun financiële ruimte op vooruit. Voor een groep van ruim 360.000 huishoudens, zo’n 5 procent van het totaal, „verslechtert de koopkracht met maximaal 2 procent per jaar”. Dat blijkt uit nadere koopkrachtberekeningen van het ministerie van Sociale Zaken, die minister Wouter Koolmees (D66) vrijdag naar de Tweede Kamer heeft gestuurd.
De koopkrachteffecten van Sociale Zaken geven, zoals wel vaker, een ander beeld dan het Centraal Planbureau (CPB) begin oktober over het nieuwe regeerakkoord van het kabinet-Rutte III schetste.
Op basis van die eerste doorrekening van het CPB zouden „alle huishoudens” er in de jaren 2018-2021 gemiddeld 1,1 procent per jaar op vooruit gaan. Op verzoek van de Kamer zou zowel het ministerie van Sociale Zaken als het Nationaal instituut voor budgetvoorlichting (Nibud) een preciezere bereking van de koopkrachteffecten van het regeerakkoord maken. Deze twee instanties gebruiken een andere rekenmethode dan het CPB; zij zoomen scherper in op bepaalde voorbeeldhuishoudens.
Lees ook: Dit zijn de opvallendste punten uit het regeerakkoordVolgens de tabellen van Sociale Zaken bestaan de groepen die er de komende jaren op achteruit gaan voornamelijk uit gepensioneerden (ruim 223.000) en uitkeringsontvangers (58.500). Dat is de logische consequentie van het inkomensbeleid van het nieuwe kabinet, dat minister Koolmees omschrijft als „de komende jaren wordt (meer) werken lonender”. Tal van maatregelen komen vooral mensen met een baan ten goede, zoals een verlaging van de inkomstenbelasting en verhoging van de arbeidskorting. Van de groep ‘werkenden’ gaat bijna iedereen (ruim 98 procent) er de komende jaren tot maximaal 5 procent op vooruit.
Verschillen tussen huiseigenaren en huurders
Uit de nieuwe koopkrachtberekening van Sociale Zaken blijkt ook een verschil tussen mensen met een eigen woning en mensen die een huis huren – interessant gelet op de versnelde afbouw van de hypotheekrenteaftrek die het nieuwe kabinet vanaf 2020 wil doorvoeren. Vier procent van de huiseigenaren (ongeveer 170.000 huishoudens) gaan er de komende jaren tot maximaal 2 procent per jaar op achteruit. Ruim 207.000 huurders (ongeveer 7 procent van het totaal) krijgen de komende jaren minder te besteden.
Volgens minister Koolmees, in zijn eerste brief aan de Tweede Kamer in zijn nieuwe hoedanigheid, geven de door hem gestuurde cijfers „natuurlijk geen volledig beeld van de veranderingen in de portemonnee van elk huishouden. Dit is de beste indicatie die op dit moment beschikbaar is.”