Opinie

Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Politiek

Er waart een cultuurmarxistisch spook door ons diversiteitsdebat

, socioloog aan de Universiteit van Peking, moet bij termen als ‘wit privilege’ en ‘institutioneel racisme’ altijd aan de Culturele Revolutie onder Mao denken. „Zo politiseer je huidskleur en zet je groepen tegen elkaar op.”

Beeld iStock

Met het begrip ‘cultuurmarxisme’ jagen Paul Cliteur, Thierry Baudet en Sid Lukkassen mensen de kast op. Ze stellen dat cultuurmarxisme de ziekte van onze tijd is. Zo’n uitgesproken diagnose schept argwaan. Critici zien er zelfs een extreemrechtse complottheorie in. Dat was ook het verwijt waartegen politicoloog Lukkassen zich moest weren in Buitenhof, afgelopen zondag. Zijn polemische stijl hielp niet mee dat beeld weg te nemen.

De wederzijdse verdachtmakingen verstoren inhoudelijke analyse. Cultuurmarxisme is het streven naar een gelijkgetrokken, geproletariseerde cultuur. Het had zijn hoogtijdagen in het midden van de twintigste eeuw in communistische landen maar liet een blijvende invloed achter, ook in het Vrije Westen. Ik stel dat die invloed wel degelijk schadelijk is, met name in onze omgang met emancipatie en diversiteit. Het cultuurmarxistische denkschema verdeelt groepen, promoot een zwart-witte omgang met ongelijkheid en verhult intellectuele diversiteit. Hier toont zich de erfenis van de Culturele Revolutie.

Individuen met rijk samengestelde identiteiten worden gereduceerd tot enkel hun etnische deel

Halverwege de twintigste eeuw realiseerden veel socialisten zich dat er meer nodig was dan herverdeling van economische middelen. Om culturele gelijkheid te scheppen moest iedere verheffing of verfijning aangepakt worden, omdat daarin oude, onderdrukkende ongelijkheden zichzelf reproduceren. In China mobiliseerde de Culturele Revolutie (1966-1976) een miljard mensen. Mao vond dat ondanks de economische gelijktrekking, de cultuur nog te traditioneel en burgerlijk-elitair was. Kinderen van ouders die voor de revolutie welvarend waren, deden het nog steeds bovengemiddeld goed op school. Zoiets kon alleen liggen aan een onbewuste institutionele bias.

In naam van gelijktrekking werden studenten aangezet tot intimidatie van ‘burgerlijke’ medestudenten, docenten, intellectuelen en bestuurders. Alle slachtoffers waren belijdende communisten, maar ze zouden onbewust burgerlijk denken. Je kon hun klassenhaat aflezen aan ‘microagressies’ zoals een verfijnde smaak of een apolitieke benadering van feiten. Nakomelingen van voormalig welvarende families vochten tegen hun onbewuste mentaliteit van privilege, maar begrepen dat ze de historische schuld altijd met zich mee zouden dragen. Deze politieke correctheid had de minderbedeelden moeten helpen, maar het effect was algemene verloedering.

Culturele revolutie

Dit alles is noch een exclusief Chinees verhaal, noch een afgesloten hoofdstuk. De Culturele Revolutie was slechts de extreemste uiting van een internationale cultuurmarxistische beweging die ook de jarenzestigrevolutie in het Westen beïnvloedde. Ik moet bij ‘wit privilege’ en ‘institutioneel racisme’ altijd aan de Culturele Revolutie denken. Het denken van toen leeft door. De focus heeft zich inmiddels verbreed van arbeiders naar alle ‘onderdrukten’: vrouwen, niet-blanken, lhbt. Op de universiteit heb je nu genderstudies en postkolonialisme. De roep om ‘vertegenwoordiging’ van minderheden in organisaties zwelt aan.

Prima die aandacht, maar het probleem is dat het cultuurmarxisme doorleeft als denkschema. Daarin zijn er maar twee soorten: onderdrukten en onderdrukkers. Een zwart-witte benadering van ongelijkheid. Bij activisten als Gloria Wekker en Sylvana Simons vertaalt zich dit in een obsessie met zwarte en witte identiteit. Hun discours essentialiseert die tegenstelling, omdat het de logica volgt van de marxistisch-leninistische tegenstelling ‘proletariaat versus burgerij’. Vervolgens lopen ze tegen gelijksoortige problemen op. Waar ligt de grens tussen proletariaat en burgerij, zwart en wit? Je hebt individuen die zich niet identificeren met hun vermeende ‘klasse’ of ‘ras’. Daarvoor heb je activisten als de schuldbewuste witte Sunny Bergman die mensen kleurbewustzijn bijbrengen, zoals de communisten klassenbewustzijn doceerden.

De ‘onderdrukten’ zijn er om te mobiliseren. Velen weten niet dat ze onderdrukt worden en verkeren in de illusie van zelfredzaamheid. De ‘onderdrukkers’ moeten hun schuld inzien, berouw tonen en zichzelf blijvend monitoren. Als blanke ben je onderdeel van een systeem van onderdrukking, ook als je denkt dat je niet racistisch bent. Je draagt het gevoel van privilege onbewust in je. Op bepaalde momenten vertoon je kleine gedragingen waarin anderen het collectieve onderdrukkingssysteem kunnen herkennen. Je bent sowieso de erfgenaam van een collectieve historische schuld.

Individuen met rijk samengestelde identiteiten worden gereduceerd tot hun etnische deel. De vele etniciteiten worden gereduceerd tot een simpele tegenstelling. En er staat nog een rekening open. Zo politiseer je huidskleur en zet je groepen tegen elkaar op. Dat is geen toevallige uitkomst, want het oorspronkelijke cultuurmarxisme is aangelegd om de klassenstrijd te verbreden.

Essentialisme

De toepassing op etniciteit leidt daarnaast tot een raciaal essentialisme waarin individuen hun ‘ras’ vertegenwoordigen. Men telt kleurtjes om te bepalen hoe ‘divers’ een populatie of organisatie is, wat veronderstelt dat ras samenvalt met een bepaald soort denken of een bepaalde identiteit. Zelfs als je dan voor ‘diversiteit’ in plaats van ‘puurheid’ bent, werk je nog steeds met racistische categorieën. Nu geloven onze ‘antiracismeactivisten’ niet in biologische essenties. Maar het denkschema van onderdrukten-onderdrukkers dwingt ze ertoe etniciteit en denken essentialistisch te benaderen. Dat is waanzin. Er bestaat niet zoiets als wit of zwart denken.

De vraag rijst hoe we uitsluiting dan wel moeten benaderen. Ik denk aan goed onderwijs, intercultureel contact en gelatenheid. Nu werkt ‘kleurenblindheid’ niet altijd, want soms moeten we problemen tussen etnische groepen benoemen. Maar daarbij moeten we niet vervallen in paranoïde verhalen over zwart en wit denken, vererfde collectieve schuld en onbewuste onderdrukking. Het cultuurmarxistische denkschema doet geen recht aan de diversiteit van individuele identiteiten en achtergronden. Het zaait alleen verdeeldheid.