Driekwart van de bevolking vindt zorg voor hulpbehoevenden een overheidstaak © Roger Dohmen / HH

Als kind vond ik het heel normaal. Ik wist niet beter. Als ik uit school kwam, zat niet mijn moeder klaar met een kop thee, maar de gezinsverzorgster. Zij kookte ons eten, zij vouwde onze onderbroeken en zij zei dat ik mijn piano-oefeningen nog moest doen.

We hebben het over de vroege jaren tachtig van de vorige eeuw. De oude, vertrouwde verzorgingsstaat bloeide in Nederland. De thuiszorg werd nog niet uitgevoerd door organisaties met duizenden medewerkers en strakke websites. Nee, toen mijn moeder kanker kreeg, belde ze de instelling voor gezinsverzorging bij ons in de buurt. Hier werkten een paar honderd mensen.

Mijn moeder hoorde geen wachtmuziekje, ze hoefde niet eerst online een formulier in te vullen. De mevrouw die de telefoon opnam, verbond haar meteen door met de maatschappelijk werkster die bepaalde hoeveel uur hulp ons gezin kreeg. Zo ging dat toen. De gezinsverzorgsters kunnen worden gezien als de voorgangers van de thuishulp van vandaag. Het vak staat symbool voor de opkomst en neergang van de verzorgingsstaat.

Mijn vader runde indertijd zijn eigen veehouderijbedrijf in de Noordoostpolder (Flevoland). Het werk ging altijd door, 24 uur per dag, zeven dagen per week. Een koe die moest kalveren, een koe met uierontsteking – er was altijd wel wat.

Voor de gezinszorg betaalde mijn vader een eigen bijdrage die toenam als je meer verdiende. Hij viel met zijn inkomen in de duurste schaal van ƒ8,25 per uur. Hiervoor kregen wij gegarandeerd twintig uur hulp per week. Iedere doordeweekse middag zag een gezinsverzorgster er vier uur lang op toe dat ons gezin bleef reilen en zeilen, ook al werd mijn moeder zieker en zieker.

Anton Bastiaanssen woont bij mijn vader aan de weg. Ik ken hem, zoals ik zoveel mensen ken in het polderdorp waar ik opgroeide. Ik ken hem eigenlijk niet. Ja, zijn zus zat bij mijn broer in de klas. Ik heb gehoord dat zij naar Spanje is verhuisd. En ik heb gehoord dat Antons vrouw is overleden, nu ruim anderhalf jaar geleden.

Het gebeurde onverwachts, vertelt hij. Anton – veehouder, net als mijn vader – was op een regenachtige zondagmorgen in november net klaar met melken. Linda en hun vierjarige zoontje Remco hadden geholpen met het schoonspuiten van de stal. Linda zei dat ze zich niet zo lekker voelde. De dag ervoor had ze ook al zoiets gemompeld. ‘Ga even zitten’, zei Anton tegen haar. ‘Doe rustig aan.’ Ze voelde zich echt niet goed. Samen liepen ze naar huis. Anton ondersteunde haar. Remco drentelde om hen heen toen ze op het terras vlak achter de bijkeuken in elkaar zakte. Ze had het enorm benauwd, kon haast niet meer ademhalen.

Het bleek een longembolie. Ze kreeg nog bloedverdunners toegediend. Ze werd nog met een ambulance naar het ziekenhuis in Zwolle gebracht. Linda Bastiaanssen werd begraven op 5 december 2015. ‘Ik was toch al geen liefhebber van november en december’, zegt Anton, ‘omdat het zo snel donker wordt. En dan die kou. Nu heb ik helemaal een hekel aan die maanden.’

Een groot veehouderijbedrijf. Een jong gezin. Maar er is ook een groot verschil: ons gezin kon profiteren van de voorzieningen van de verzorgingsstaat. Inmiddels dient Nederland een participatiesamenleving te vormen. Twee dagen na het overlijden van Linda kreeg Anton bezoek van de huisarts. ‘Hoe ga je het nu regelen?’, vroeg de dokter. Anton had geen idee.

Bij ons thuis bleven de gezinsverzorgsters. Zij deden meer dan alleen schoonmaken. Ze hadden formeel de taak om ons ontwrichte gezin op het rechte spoor te houden. Zo stond het omschreven in de beleidsrichtlijnen.

De eerste verenigingen voor huisverzorging zijn ontstaan rond 1900. Een Deventer fabriekseigenaar maakte zich zorgen om gezinnen waarvan de moeder ziek werd. Een man uit zo’n huishouden functioneerde slechter op het werk. Let wel, het was een particulier initiatief. Zorgen voor anderen was allerminst een overheidstaak, was het algemene idee.

Dit veranderde toen de economische crisis Nederland in de jaren dertig ontwrichtte. De werkloosheid nam toe. Het normbesef vervaagde. Doordat mensen nutteloos thuis zaten, begonnen ze zich te vervelen. Ze namen het niet meer zo nauw met de geschreven en ongeschreven regels. Huishoudingen vervuilden en het drankgebruik nam toe, net als het aantal buitenechtelijke kinderen. Mensen voelden zich minder geroepen om zich naar behoren te gedragen.

De zorgen hierover werden breed gedragen. Wetenschappers, ambtenaren en politici waren het met elkaar eens: ‘asociabiliteit’ dreigde zich wijd te verspreiden. Volgens velen lag hier een schone taak voor de huisverzorging. Zij dienden het moreel besef terug te brengen in de gezinnen. De huisverzorgsters werden gezinsverzorgsters.

In een huishouden met geldproblemen spaarde ze demonstratief lege flessen. ‘Zuinigheid met vlijt’

In de wederopbouwjaren na de Tweede Wereldoorlog werd die opvoedende taak van de gezinszorg bestendigd. Toen de schade van de oorlog was opgeruimd en Nederland een grote economische groei doormaakte, kwam daar ook het geld voor. De rijksoverheid stelde zich niet langer terughoudend op, maar achtte het ook haar taak een sociaal vangnet voor de burgers te creëren. De verzorgingsstaat was geboren.

De financiële zekerheid vertaalde zich in bestaanszekerheid. Liefdadigheid was niet langer een gunst, maar een recht. In de jaren zeventig steeg het aantal gezinsverzorgsters verder doordat zij tevens verantwoordelijk werden voor de zorg aan thuiswonende ouderen. Begin jaren tachtig werkten ruim honderdduizend vrouwen in een van de grootste zorgberoepen die Nederland heeft gekend.

In de eerste weken na het overlijden van zijn vrouw Linda kreeg Anton Bastiaanssen vooral hulp van zijn schoonmoeder. Zij paste ’s avonds op Remco, als Anton nog in de stal aan het werk was en de kleuter al naar bed moest. Dat ging niet altijd even goed, want Remco wilde het liefst bij zijn vader blijven. Anton begreep dat wel. De jongen was van de ene op de andere dag zijn moeder kwijtgeraakt. Logisch dat hij problemen had met inslapen als papa niet in de buurt was. Maar ja, Anton moest de koeien en kalfjes ook verzorgen. Het werd wel eens half tien voor Remco sliep, en soms ook tien uur. ’s Ochtends moest Anton hem wakker maken om op tijd op school te komen.

De werkuren van een gezinsverzorgster bij ons thuis vulden zich met eten koken en het dagelijkse huishoudelijk werk, zoals stofzuigen en een was opvouwen. Maar daarnaast zat ze ook rustig een half uur met mijn broer, zus en mij thee te drinken. Of we speelden een spelletje.

Een van de eerste gezinsverzorgsters die bij ons thuis werkten, heette Anieta. Zij vertelde me dat ze juist voor het vak van de gezinsverzorging had gekozen, omdat het zich niet beperkte tot poetsen. Dat morele, opvoedende deel van het vak vond zij interessant. In een gezin dat alleen uit blik at, zette Anieta verse groenten op tafel. ‘Dat is belangrijk’, zei ze erbij. In een huishouden met geldproblemen spaarde ze demonstratief lege flessen. ‘Zuinigheid met vlijt.’

Als ze vond dat een weduwnaar te weinig thuis was, dan zei Anieta daar wat van, omdat ze merkte dat de kinderen hierdoor opstandig werden. Ze gingen aandacht vragen. Ze verstopten Anieta’s fietssleutel, gooiden haar jas in het water. ‘Dat is sneu.’

In 1982 besloot het kabinet-Lubbers paal en perk te stellen aan het vele aantal uren dat de gezinsverzorging bij huishoudens als de onze maakte. Anieta was er vijf dagen per week, van acht tot vijf. De voorziening werd te royaal bevonden. Besloten werd dat er twintig procent moest worden bezuinigd. De verantwoordelijke cda-minister Elco Brinkman stelde een structurele omvorming van de sector voor om de voorziening op de lange termijn betaalbaar te houden. Hij introduceerde – als eerste – het begrip zelfredzaamheid. Hij muntte het begrip zorgzame samenleving, die als voorloper van de participatiesamenleving kan worden gezien.

Maar de samenleving was in de jaren tachtig nog niet rijp voor deze drastische omvorming van de verzorgingsstaat. Tijdens het debat in de Tweede Kamer verwoordde Joris Voorhoeve, fractievoorzitter van de vvd, toen de derde grootste partij, de heersende mening. Hij sprak van ‘ondoordachte en niet-verstandige’ voorstellen. Hij suggereerde om op cultuur te bezuinigen in plaats van op de gezinsverzorging. De prijzen van de kaartjes voor theaters, musea en concerten konden volgens hem beter omhoog dan de uurtarieven voor cruciale hulpverlening.

Doordat Brinkman de gezinsverzorging niet structureel mocht omvormen, maar wel gedwongen was om de strenge bezuinigingsopdracht te halen, paste hij de kaasschaafmethode toe. De instellingen voor gezinsverzorging moesten het ieder jaar met een beetje minder budget doen.

Gezinsverzorgster, plaats onbekend, 1982 © Spaarnestad / HH

Anieta, Renske, Tineke, Anja… Op Anja volgde Geeske. Ieder jaar een nieuwe. Na Geeske kwam Yvonne, en nog een Yvonne. Geeske werkte in ons gezin al minder uren dan Anja, vier middagen in plaats van vijf. De laatste Yvonne kwam drie middagen. Telkens een beetje minder.

In 1988 werd besloten dat wij geen recht meer hadden op gezinsverzorging. Mijn broer en zus waren inmiddels uit huis voor hun studie. Ik was veertien jaar. Vijf jaar later was er van het beroep gezinsverzorging niets meer over. Onder druk van de aanhoudende bezuinigingen fuseerden de instellingen voor gezinsverzorging met de kruisverenigingen, die traditioneel verantwoordelijk waren voor de wijkverpleegkundige zorg. Zo ontstonden de grote thuiszorgreuzen die de thuiszorg vandaag de dag domineren.

Deze organisaties stelden in 1993 een nieuwe cao op die het beroep opnieuw definieerde. De thuiszorg werd opgeknipt. Van goedkoop naar duur. De goedkoopste kracht was de huishoudelijke hulp, omdat zij de minste opleiding had genoten. Daarna volgde de eenvoudige lichamelijke verzorging, en zo verder. Bovenaan stond de duurste kracht, de wijkverpleegkundige hulp, die het langst onderwijs had gevolgd.

Uit onderzoeken blijkt dat één op de tien mantelzorgers aangeeft onder de verantwoordelijkheid te bezwijken

In dit nieuwe spreadsheet glipte de sociaal-maatschappelijke kant van het vak er tussendoor. De pedagogische rol verdween stilletjes naar de achtergrond. De thuiszorg werd, zoals dat in het jargon heet, taakgericht in plaats van persoonsgericht.

Bij Anton thuis bood een veehandelaar uitkomst. De man die doorgaans zijn koeien verkoopt, regelde nu hulp. Hij kende wel iemand die ’s avonds voor Anton wilde melken. Die ging meteen op het aanbod in. Dan was hij in ieder geval weer in huis om Remco zelf naar bed te brengen.

In het weekeinde kwam zijn schoonmoeder helpen. Het huis wat schoonmaken, vooruit koken. Zij wilde gerust ook de hele week ondersteuning bieden, maar dat zag Anton niet zitten. Ze is een prima vrouw, legt hij uit, maar om haar zo veel om zich heen te hebben? Hij was bang dat hij dan ruzie zou krijgen.

Antons schoonmoeder handelde zoals het in de participatiesamenleving van vandaag de dag hoort. ‘Van iedereen die dat kan, wordt gevraagd verantwoordelijkheid te nemen voor zijn of haar eigen leven en omgeving’, zei koning Willem-Alexander erover in zijn eerste troonrede in september 2013.

Voor de hulp waar de thuiszorgmedewerkers nu geen tijd meer voor hebben, moet je aankloppen bij familie, buren en vrienden. Samen vorm je dan, als het aan (demissionair) premier Mark Rutte ligt, een WhatsApp-groepje. Of je betaalt een particuliere hulp, dat kan natuurlijk altijd als je genoeg geld hebt.

Het onbetaald helpen van naasten die zorg nodig hebben, wordt mantelzorg genoemd. De term werd in de jaren zeventig van de vorige eeuw bedacht door de medicus en ziekenhuisdirecteur Johannes Hattinga Verschure. De verzorgingsstaat wordt te duur, waarschuwde hij toen al. Mensen moeten daarom niet zo snel aankloppen bij professionals. Vaker dienen ze elkaar te verzorgen, alsof ze een mantel om elkaar heen slaan. Mantelzorg dus.

Mantelzorgers vormen inmiddels de belangrijkste pijlers van de participatiesamenleving. Zonder hen zou het bij een theoretisch concept blijven. Volgens de laatste tellingen (in 2014) van het Sociaal en Cultureel Planbureau (scp) is een derde van alle volwassen Nederlanders actief als mantelzorger: ruim vier miljoen mensen.

Zij besparen de overheid hiermee miljoenen euro’s, berekende Alice de Boer, bijzonder hoogleraar sociologie aan de Vrije Universiteit en werkzaam bij het scp. Ze ging hierbij uit van een uurloon voor mantelzorgers van € 9,52 en gebruikte gegevens uit 2007. In dat jaar waren er bijna 740.000 mensen die langer dan drie maanden meer dan acht uur per week hielpen: 947 uur per jaar. Om precies te zijn, de slotsom komt dan uit op 6,6 miljard euro. Ter vergelijking: in hetzelfde jaar gaf de overheid zelf 22,6 miljard euro uit aan jeugdzorg, gehandicaptenzorg, ouderenzorg en thuiszorg.

De meeste mantelhulp komt van vrouwen (59 procent), zo wijst onderzoek van het scp verder uit. Zij helpen vooral bij hun ouders, schoonouders of bij hun eigen kinderen. De mannen die in actie komen, beperken zich meestal tot hun eigen partner.

Remco vond het nog steeds moeilijk om in slaap te komen, ook nu Anton ’s avonds in huis was. Te onrustig, te onwennig. Daarom mocht het jongetje ’s ochtends blijven uitslapen. Anders zou het zo moe zijn op school. ‘Maar daar begonnen de juffen over te zeuren’, vertelt Anton. ‘Ik legde uit waardoor het kwam en dat ik druk bezig was met het regelen van oplossingen.’

School toonde begrip. De kwestie leek opgelost. Tot op een middag een man van de onderwijsinspectie bij Anton in de stal stond. Onaangekondigd. De ambtenaar wilde even praten. Anton legde opnieuw zijn situatie uit en de man maakte een rapportje op. Anton voelde zich onbegrepen. Hij was toch net zijn vrouw kwijtgeraakt? Zorgde hij dan niet goed voor Remco?

Niet veel later lag er een brief in de bus van een instelling met ‘iets van jeugd’ in de naam. Het betrof niet de Jeugdzorg, dat had Anton wel onthouden. Vermoedelijk ging het om een schrijven van het plaatselijk Centrum voor Jeugd en Gezin. Anton ging te rade bij zijn huisarts. ‘Gewoon laten komen’, adviseerde de dokter.

Aan degene die kwam, legde Anton opnieuw uit dat hij echt goed voor zijn zoontje zorgde. Maar de situatie was nu eenmaal ingewikkeld. Hij was een 49-jarige ondernemer die net weduwnaar was geworden met een goed lopend, arbeidsintensief bedrijf en een vijfjarig zoontje dat nog alle zorg nodig had. Zijn schoonmoeder wilde hij niet overvragen, zijn ouders waren beiden overleden, zijn zus woonde in Spanje…

Mantelzorg is zo ingewikkeld omdat je zorgt voor iemand die je liefhebt. Hoe zeg je daar nee tegen?

Bovendien, Anton is nooit iemand geweest met een grote vriendenkring. Even gezellig kletsen met de buren is niet aan hem besteed, ook al vindt hij ze heel aardig. Hij is nu eenmaal graag op zichzelf, dat is altijd al zo geweest. Hij was gelukkig met Linda, en hun Remco, dat volstond voor hem. Hierdoor had hij nu geen groot sociaal netwerk waar hij op terug kon vallen.

Als Anton wel een groep vrienden en familie om zich heen had gehad, was het maar de vraag geweest hoe lang hij daar op had kunnen steunen. De meeste Nederlanders voelen zich niet geroepen om te mantelzorgen, ook al is het idee van de participatiesamenleving erop gestoeld en zijn er door de toenemende vergrijzing steeds meer mantelzorgers nodig. Zo’n driekwart van de bevolking vindt dat zorg voor hulpbehoevenden een taak is voor de overheid, zo blijkt uit het meest recente onderzoek hiernaar. Het hoefde vroeger toch ook niet, waarom nu dan wel?

In Nederland dreigt een tekort aan mantelzorgers, waarschuwt professor De Boer. Vrouwen werken inmiddels vaker betaald dan vrijwillig. Een andere groep die wel steeds vaker te hulp schiet, zijn de 65-plussers (achttien procent). Zij hebben daar ook de tijd voor, en ze zijn door de babyboom met velen. Maar als deze ouderen zelf écht oud worden, en hulpbehoevend, zijn er relatief minder mensen om hen bij te staan.

Werkenden hebben geen tijd voor extra zorgtaken. Of ze wonen te ver weg van degene die de hulp nodig heeft, constateerde het scp in 2016. Zoals de zus van Anton, die een makelaarskantoor in Noord-Spanje runt.

Het is soms ook zwaar om te mantelzorgen. Uit onderzoeken blijkt dat één op de tien aangeeft onder de verantwoordelijkheid te bezwijken. Het gaat om zo’n 400.000 mensen. Mantelzorg is zo ingewikkeld omdat je zorgt voor iemand die je liefhebt. Hoe zeg je daar nee tegen? Dat zou soms wel beter zijn, helemaal als je het zorgen combineert met een gewone baan.

De mantelzorgers melden zich daarom relatief vaak zelf ziek, zo blijkt uit onderzoek van De Boer. In 2014 is één op de tien werkende mantelzorgers (tijdelijk of structureel) minder gaan werken of er volledig mee gestopt (ruim 270.000 mensen).

Sociologe Ellen Verbakel van de Radboud Universiteit Nijmegen toonde aan dat het aantal mensen dat wél wil mantelzorgen desondanks langzamerhand stijgt. Mensen die sterke familiewaarden aanhangen, die regelmatig naar de kerk gaan, die zelf een goede gezondheid hebben, die zelf een groot potentieel steunnetwerk hebben en hoogopgeleid zijn, zijn vaker voorstander van een kleinere rol voor de overheid.

Het besef dient te groeien dat Nederland een ‘mantelzorgvriendelijke samenleving is, waarin mensen oog hebben voor wat het betekent om mede zorg te dragen voor naasten’, schreef (demissionair) staatssecretaris Martin van Rijn vorig jaar zomer in een brief aan de Tweede Kamer. Werkgevers moeten er bijvoorbeeld meer rekening mee houden dat werknemers ook zorgtaken hebben.

In Vlaanderen vinden ze deze Nederlandse aanpak te vrijblijvend. Het probleem van de mantelzorg wordt te veel bij de mensen over de schutting gegooid. De redenering riekt te veel naar: verzorgingsstaat te duur, dus participatiesamenleving. Nu voor elkaar zorgen, succes ermee!

De Vlaamse minister Jo Vandeurzen van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin lanceerde daarom in de zomer van 2016 een 110 punten tellend actieplan, volledig gewijd aan de mantelzorg.

Deskundigen van het Expertisecentrum Dementie Vlaanderen en het Onderzoeks- en Kenniscentrum Vonk3 van Hogeschool Thomas More Mechelen-Antwerpen kregen de taak na te denken over de vraag hoe de burgers weer kunnen leren voor elkaar te zorgen. Iemand moet hen daarin bijstaan, zo is het uitgangspunt.

De Vlaamse deskundigen zien hier een duidelijke rol weggelegd voor de gezinsverzorgster, die hier nog niet is wegbezuinigd. Ze komt meerdere dagdelen per week helpen en werkt, in tegenstelling tot Nederlandse thuiszorgmedewerkers, geen voorgeschreven takenlijstje af. Ze hebben veel meer eigen verantwoordelijkheid en nog tijd voor de zogeheten ‘persoonsgerichte’ zorg, al staat die vrijheid ook in Vlaanderen door bezuinigingen onder druk.

Ze hebben nog tijd voor een goed gesprek. Bijvoorbeeld over mantelzorg. Hierbij keken ze de kunst af van de manier waarop de Nederlandse gezinsverzorgsters werkten in de gloriejaren van de verzorgingsstaat. Uit hun aanpak zijn lessen te trekken, die de Vlaamse beleidsmakers ter inspiratie gebruikten voor hun mantelzorgbeleid. Vlaamse thuiszorgorganisaties willen hun medewerksters een meer morele verantwoordelijkheid geven. De gezinsverzorgers moeten mensen opvoeden. Niet om drankmisbruik of kindermishandeling te voorkomen, om maar eens iets te noemen. Nee, ze moeten mensen opvoeden tot mantelzorgers.

De theoretische beleidsdiscussies over de participatiesamenleving interesseerden Anton allerminst. Vooralsnog werd er bij hem thuis wel gecontroleerd of hij een goede ouder was, maar hij ontving geen hulp. Hij kreeg het gevoel dat hij moest opschieten. Wanneer zou de volgende medewerker van de gemeente of de plaatselijke zorginstelling zijn erf op lopen? Anton handelde zoals de normen van de participatiesamenleving het voorschrijven, zonder zich daar bewust van te zijn. Zelfredzaam van nature.

Voor Anton was het duidelijk. Hij moest kiezen. Of hij behield zijn veehouderijbedrijf en kon Remco niet goed zelf verzorgen. Of hij verkocht zijn bedrijf zodat hij alle tijd zou hebben voor zijn zoon. De keuze was snel gemaakt. Remco. Hij belde niet met een maatschappelijk werkster, zoals mijn ouders deden toen ze om hulp verlegen zaten. Anton pleegde een telefoontje met de plaatselijke makelaar.

Anton realiseert zich dat niet alle gezinnen die met tegenslag te maken hebben voor deze luxe oplossing kunnen kiezen. Toch heeft hij het er moeilijk mee. Het veehouderijbedrijf dat hij bijna dertig jaar runde, dat hij groot maakte en dat goed rendeerde, heeft hij van de hand gedaan. Iedere dag is er wel eens een moment dat het knaagt. Maar voor Remco is het beter. Het inslapen gaat weer voorspoedig. Hij is iedere ochtend op tijd op school. Volgens de juf is hij altijd vrolijk. En waar wij uit school thee dronken met de gezinsverzorgster krijgt Remco een beker limonade van zijn vader.

Eva Vriend schreef De helpende hand: De verborgen geschiedenis van de gezinszorg in Nederland