Dat blijkt uit cijfers die het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) vrijdag publiceert.
Meer dan twee derde van de kinderen die afgelopen jaar in bijstandsgezinnen leefden, had een migratieachtergrond. 50 procent van de kinderen in bijstandsgezinnen was afkomstig uit een wat het CBS een overig niet-westers land noemt, terwijl dit in 2012 nog 39 procent bedroeg.
Tot de zogenoemde overige niet-westerse landen rekent het statistiekbureau alle landen met uitzondering van Marokko, Suriname, Turkije, Aruba, de voormalige Nederlandse Antillen en de westerse landen.
Vluchtelingen
Het CBS zag voornamelijk een toename van bijstandskinderen afkomstig uit Syrië en Eritrea. Volgens het statistiekbureau zou dit verband houden met de instroom van vluchtelingen uit deze landen. Er was daarentegen een lichte afname van het aantal bijstandskinderen afkomstig uit Somalië, Irak en Afghanistan.
In totaal woonde bijna 30 procent van alle kinderen uit overige niet-westerse landen in een bijstandsgezin; een toename van een kleine 2 procent. Bij alle andere groepen met een migratieachtergrond nam dit percentage juist licht af. Het percentage Nederlandse kinderen in bijstandgezinnen bleef stabiel op een kleine 3 procent.
Langere uitkeringen
Ook nam de duur van de bijstanduitkering afgelopen jaar toe. Zo waren er vorig jaar 114.000 kinderen in gezinnen die drie jaar of langer een bijstandsuitkering ontvingen. Dit was een toename van 4.400 kinderen, waarmee het de helft van het aantal kinderen in bijstandsgezinnen betrof.
Het aantal kinderen in gezinnen die één tot drie jaar in de bijstand zitten, steeg afgelopen jaar met 3.800 naar 74.000. De groep in gezinnen die korter dan een jaar bijstand kregen, kromp van 4.500 naar 4.200 kinderen.
De gemeente Rotterdam had met 17 procent het hoogste percentage kinderen in een bijstandsfamilie. Deze gemeente werd gevolgd door Heerlen (14,5 procent), Groningen (13,8 procent) en Amsterdam (13,5 procent).