Direct naar artikelinhoud
Column

Kleurenblindheid voor ras of uiterlijk is aangeleerd, niet aangeboren

Kleurenblindheid voor ras of uiterlijk is aangeleerd, niet aangeboren
Beeld Trouw

Dankzij een stukje van een Trouw-collega die mijn kleurenblindheid in twijfel trok, ben ik over delen van mijn eigen geschiedenis gaan nadenken die me altijd zo vanzelfsprekend leken dat ik ze nooit als materiaal voor een betoog heb beschouwd. 

Tussen 1987 en 1994 heb ik voor de Franstalige Afrika-afdeling van Radio Nederland gewerkt. Gedurende die zeven jaren kwam ik elke dinsdagavond in een Hilversumse studio om een bijdrage van 10 tot 15 minuten op te nemen. Het interview ging over de actualiteit van die week in Nederland en was gericht op Franstalige Afrikanen. Mijn interviewer was gedurende die jaren Alexis, een journalist uit het toenmalige Zaïre. Hij was in feite mijn chef, bepaalde de onderwerpen en stelde de vragen samen. Ik werkte dus formeel onder de hoede van een zwarte Afrikaan voor een publiek dat uitsluitend uit zwarte Afrikanen bestond. 

Kleurenblindheid, als het om rassen en huidskleuren gaat, is geen aangeboren afwijking maar een aangeleerde houding

Maar zo heb ik het nooit gezien: mijn kleurenblindheid maakte dat ik zeven jaar lang voor een kundige journalist als chef en interviewer werkte en dat mijn luisteraars uit Franstalige buitenlanders waren. Aan de huidskleur van de interviewer en de luisteraars had ik geen boodschap.

Kleurenblindheid, als het om rassen en huidskleuren gaat, is geen aangeboren afwijking maar een aangeleerde houding die de beschaving ons heeft gebracht. Dit belangrijke kenmerk van onze humaniteit heeft door een consequente opvoeding vorm gekregen. Thuis, op school en later in de samenleving. 

Een kind kan een witte pop ‘slim’ vinden en een zwarte ‘stout’. Maar hij vindt ook het duister ‘eng’ en denkt soms dat onder zijn bed een monster ligt. Het ligt eerst aan zijn ouders om een correctie op zijn foute waarneming aan te brengen. Mijn omgeving leerde me al heel vroeg dat ik misschien een mens met een andere kleur had gezien, maar dat we niet wezenlijk van elkaar verschilden: zelfde handen, voeten en hoofd, zelfde roodkleurige bloed.

Kan een zwarte een blanke interviewen of coachen zonder door stereotypen te worden geplaagd? Volgens Breebaart niet.

Gezien de e-mails en reacties die ik kreeg over mijn column over mijn eigen kleurenblindheid, mag ik aannemen dat we een meerderheid vormen in dit land. Niets bijzonders. Miljoenen kleurenblinden dus die huidskleur niet als bepalende factor beschouwen als het om gelijkheid en acceptatie van je medemens gaat. 

Daar gelooft collega Leonie Breebaart kennelijk niets van, getuige haar column van afgelopen zaterdag. Als iemand als ik zou beweren geen onderscheid op het gebied van huidskleur te kunnen maken, heeft Breebaart maar een antwoord: ‘Gefeliciteerd, u bent de enige kleurenblinde van het land’. 

Vanuit het perspectief van Breebaart is dit misschien aannemelijk. Ze vindt dat je als blanke sporter door je club altijd als ‘slim’ wordt beschouwd, en ‘stout’ en zelfs ‘potentieel crimineel’ als zwarte sporter. Op zulke stereotypen steunt haar denkpatroon. Benieuwd wat mijn Surinaamse vriend Errol hiervan vindt. Hij heeft als atletiektrainer mijn blanke schoonzoon Robert naar twee Olympische Spelen begeleid. Kan een zwarte een blanke interviewen of coachen zonder door stereotypen te worden geplaagd? Volgens Breebaart niet.