In een vrije samenleving zijn uitkeringen een recht, geen gift!

Zijn er sociale uitkeringen in een vrije samenleving? Jazeker! En ze zijn beter geregeld dan in onze democratische verzorgingsstaat, schrijft Karel Beckman, auteur van het nieuwe libertarische boek De Staat Voorbij.

Ik was laatst bij een vriend die een volwassen zoon heeft met een stoornis waarvan ik de details achterwege zal laten. De zoon lag in de clinch met de overheid over zijn uitkeringsrechten.  “Wat mij betreft hoeft hij helemaal niet te werken”, zei mijn vriend. “Maar dat ben jij natuurlijk niet met me eens”, voegde hij eraan toe.

“Waarom zou ik het daar niet mee eens zijn”, vroeg ik?

“Omdat jij als liberaal of libertariër vindt dat iedereen moet werken voor zijn geld”, antwoordde mijn vriend. “Of niet soms?”

Deze opmerking kwam niet onverwacht, ik heb dit vaker gehoord, maar hij kwam toch binnen. Ik begreep ineens weer waarom de meeste mensen niet enthousiast zijn over het idee van een vrije samenleving. Ze zijn bang dat, zonder de helpende hand van de Staat, de zieken en zwakkeren aan hun lot worden overgelaten.

Dit is niet waar! Natuurlijk is het niet waar. Het feit dat vrijwel iedereen het desalniettemin gelooft, geeft aan hoe goed de Staat erin is geslaagd mensen te laten geloven in zijn onmisbaarheid.

Bedelstaf

Wat klopt er niet aan dit verhaal?

Om te beginnen: burgers in onze samenleving betalen (verplicht) de premies en belastingen waarmee het sociale stelsel wordt betaald. We hebben een gedwongen collectief sociaal stelsel. Het is dus niet de overheid die voor ons zorgt. Wij zorgen voor onszelf. Maar de overheid beheert het systeem: zij bepaalt wie wat moet betalen en wie waarvoor in aanmerking komt.

Het grote verschil is dus niet dat er in een vrije samenleving geen sociale verzekeringen bestaan, maar dat ze vrijwillig worden geregeld, zonder tussenkomst van de Staat.

Ik weet het, voor veel mensen is dit laatste ook al een schrikbeeld. Ze denken dat steun aan zwakkeren dan weer een gift wordt, in plaats van een recht. En dat in een vrijwillig systeem heel veel mensen tot de bedelstaf zullen vervallen. Maar ook dat is een misverstand. Daarover zo meteen meer.

Eerst nog even over de rechten die je zou hebben in het huidige stelsel. Feit is dat, ondanks dat vrijwel iedereen premies en/of belastingen betaalt om het sociale stelsel in stand te houden, niemand enig recht kan doen gelden op wat voor voorziening dan ook.

De uitkeringen in onze verzorgingsstaat zijn geen “recht” maar een “gift”! De politiek bepaalt immers op ieder willekeurig moment wat mensen aan uitkeringen ontvangen. Denk aan de AOW: wordt zomaar twee jaar uitgesteld. Heb je al die tijd premies voor betaald, en je denkt, ik krijg op mijn 65e AOW, maar het wordt je zo ontnomen. Je hebt geen enkel verweer, geen contract om op terug te vallen. Hoezo recht?

WW dan? Uitkeringen bij ziekte? Bijstand? De regels kunnen zo worden veranderd, eenzijdig, door de overheid. Je hebt nergens recht op – wat je krijgt is een gift van je politieke meesters. Ja, je mag eens in de vier jaar stemmen, maar dat geeft je geen enkele reële invloed op de beslissingen die voor jou worden genomen. Ook politici die zijn gekozen hebben geen contract met de kiezer.

Erger nog: de politici die het systeem beheren hoeven het geld dat door ons wordt betaald voor de collectieve verzekeringen daar niet eens aan te besteden. In veel landen zijn pensioenen “omslagstelsels”, waarbij de premies door de overheid doodleuk worden besteed aan andere zaken, en verwacht wordt dat de komende generaties betalen voor de huidige.

Verder moet je als ontvanger van een uitkering of voorziening ook heel goed oppassen dat je de vele (wisselende) regeltjes die bureaucraten bedenken nauwkeurig opvolgt. Anders kun je ook naar je “rechten” fluiten.

Onderlinge verzekeringen

Een vrijwillig systeem werkt heel anders. Daarin bestaat geen Staat of politiek die de regels maakt en zomaar kan veranderen.

Hoe ziet dat er uit? Er zijn verschillende mogelijkheden om sociale zekerheid op vrijwillige basis te regelen.

Ten eerste via particuliere, commerciële verzekeringen. Een verzekering is ook een collectief systeem, maar niet gedwongen. We verzekeren ons al voor veel zaken, dat kunnen we ook doen voor uitkeringen bij ziekte, werkloosheid, enzovoort, en voor pensioenen. Dat gebeurt nu deels al, maar het grootste deel van deze markt is gemonopoliseerd door de overheid.

Een andere manier is via “onderlinge” verzekeringen of verenigingen, dus in groepsverband. Dat kan in allerlei vormen: voordat de Staat de sociale zekerheid ging regelen, had je “onderlinge waarborgmaatschappijen”, waarin bijvoorbeeld bepaalde beroepsgroepen zich verenigden. Je kunt ook denken aan coöperaties. En vakbonden niet te vergeten!

In Engeland bestond in de 19e eeuw een beweging van “friendly societies”, in de V.S. eveneens, daar werden ze “fraternal societies” genoemd. (Ik weet niet of dit fenomeen in Nederland ook op deze manier bestond.) Het waren deels onderlinge verzekeringsmaatschappijen maar tegelijk ook echte verenigingen, waarin mensen daadwerkelijk bij elkaar kwamen. Ze werden vooral gevormd door arbeiders, en in de V.S. ook door immigranten en Afro-Amerikanen.

De omvang van deze “societies” was enorm. In 1803 bestonden er in Engeland en Wales al bijna 10.000 “friendly societies” met 700.000 leden. In 1910, vlak voordat in Engeland de National Insurance Act werd ingevoerd, waarmee sociale verzekeringen voortaan door de Staat werden geregeld, was het aantal leden opgelopen tot 6,6 miljoen, zo’n 20% van de totale bevolking.

In de V.S. behoorden in 1920 18 miljoen mensen tot “fraternal societies”, bijna 30% van alle volwassenen boven de 20. Een van de meest actieve groepen waren de Afro-Amerikanen: in 1904 waren er in de V.S. 8.000 Afro-Amerikaanse “societies” met 400.000 leden. Meer dan 90% van de Afro-Amerikaanse gezinnen had in die tijd een levensverzekering – meer dan Polen, Ieren en andere bevolkingsgroepen.

Zowel voor “commerciële” als “onderlinge” verzekeringen golden (en gelden) duidelijke regels. De leden waren direct betrokken bij de vereniging in plaats van overgeleverd te zijn aan de grillen van politici.

Dat wil niet zeggen dat er nooit iets mis ging of gaat als regelingen vrijwillig zijn. Verenigingen kunnen fouten maken, verzekeringsmaatschappijen kunnen proberen er met de poen vandoor te gaan. Maar als verenigingslid of verzekerde kun je dan in ieder geval proberen via de rechter je recht te halen. In ons door de politiek geleide stelsel is dat niet mogelijk.

Ik beweer ook niet dat er geen armoede was in de 19e eeuw. Die tijd is niet te vergelijken met die van ons. Het algemene welvaartsniveau lag veel lager. Maar dat was altijd zo geweest: het overgrote deel van de bevolking in de wereld is altijd straatarm geweest. Pas in de 19e eeuw kwam hier, dankzij de industriële revolutie, geleidelijk verandering in. Dankzij voortdurende technologische vooruitgang hebben we sinds die tijd een veel hogere productiviteit weten te bereiken, waardoor we vele malen rijker zijn dan toen. Dat is juist des te meer reden om ons systeem nu vrijwillig in te richten! We hebben de overheid niet nodig om voor de zwakkeren te zorgen.

Onderlinge verbondenheid

Toch kun je je afvragen, is er zoveel mis met het huidige systeem, behalve dat het door de politiek wordt beheerd? De sociale voorzieningen zijn tenslotte vrij uitgebreid, ook al zijn het dan misschien geen vaststaande rechten, en ook al worden de spelregels af en toe veranderd.

Het antwoord is, ja, er is wel degelijk veel mis met het huidige gedwongen stelsel. Er zitten twee heel fundamentele problemen aan vast.

Het eerste probleem heeft te maken met de prikkels die het systeem geeft. De politici, die het systeem runnen, hebben in principe de neiging om de sociale voorzieningen zo uitgebreid mogelijk te maken. Op deze manier maken ze zichzelf populair (en onmisbaar) – en de kosten hoeven ze toch niet zelf te betalen. Die schuiven ze af op anderen, inclusief volgende generaties.

Dat betekent in eerste instantie groot feest. Veel mensen profiteren van de ruime regelingen. Ze worden ook gestimuleerd om er zoveel mogelijk gebruik van te maken. Iedereen betaalt er aan mee tenslotte.

Dit leidt tot steeds hogere kosten – en dus hogere belastingen, hogere staatsschulden, inflatie, economische stagnatie. Het typische patroon in alle “verzorgingsstaten”.

Op zeker moment beseffen de politici dat ze het systeem moeten hervormen. Ze nemen noodgedwongen maatregelen die gebruik van de voorzieningen moeten tegengaan (waar de zoon van mijn vriend mee te maken had). Maar die zijn niet populair. Ze leiden tot protesten, waardoor weer allerlei uitzonderingen worden gemaakt.

Zo neemt de bureaucratie en willekeur steeds verder toe zonder dat er ooit echt wordt hervormd. Enorme hoeveelheden geld worden “rondgepompt”, terwijl de werkloosheid toeneemt omdat bedrijven geen mensen kunnen aannemen vanwege de hoge kosten die met de sociale voorzieningen gepaard gaan. Pensioenen van de volgende generaties komen op losse schroeven te staan vanwege het potverteren van voorgaande generaties.

Dat is de toestand waarin we nu zijn beland: het systeem is financieel onhoudbaar en disfunctioneel, maar hervorming is politiek onhaalbaar.

Naast dit economische en financiële probleem is er een sociaal en moreel probleem. In het huidige gedwongen stelsel zijn mensen elkaars vijanden. De uitkeringen van de één gaan ten koste van de ander. Wie niet meedoet is een dief van zijn eigen portemonnee. Vanwege de anonimiteit van het systeem is er geen sociale controle. Mensen proberen zichzelf zoveel mogelijk te verrijken. Dankbaarheid is ver te zoeken. Het idee dat je voor jezelf verantwoordelijk bent wordt ontmoedigd, maar van verbondenheid met anderen is ook geen sprake.

Ook dat zien we vandaag de dag om ons heen: onvrede, frustratie, mensen die van alles eisen en elkaar naar het leven staan, eindeloze politiek strijd, zonder enig zicht op een oplossing.

Vrijwillige voorzieningen daarentegen stimuleren doelmatig  gebruik van middelen en onderlinge solidariteit. In een onderlinge vereniging heeft iedereen een aandeel in de algemene middelen. Dus zal iedereen er op willen toezien dat de middelen goed worden besteed aan mensen en zaken die echt nodig zijn. Bij een verzekering kan contractueel worden vastgelegd wat de rechten en plichten van mensen zijn. De regelingen kunnen niet worden veranderd om tegemoet te komen aan eisen van kiezers of de willekeur van politici. Niemand hoeft zich gefrustreerd en bedreigd te voelen door anderen, de kosten blijven beperkt en mensen worden gestimuleerd om productief te zijn.

Utopieën bestaan niet, dus ook in zo’n situatie zullen er genoeg problemen overblijven. Ook in een vrijwillig systeem zullen er altijd mensen zijn die “buiten de boot” vallen. Net als nu overigens. Daar moeten we samen oplossingen voor bedenken. Maar het is niet nodig om daarvoor het bestaande stelsel te handhaven. En dat stelsel hebben we ook niet nodig om armoede te voorkomen.

In een vrije samenleving zullen mensen worden gestimuleerd om zelf verantwoordelijkheid te nemen voor hun leven, om samen met anderen oplossingen te zoeken voor de onzekerheden van het bestaan, en hun sociale voorzieningen net zo te regelen als ze nu allerlei andere zaken regelen. Zo’n samenleving zal bevrijd zijn van de loden last van het gedwongen bureaucratische stelsel dat nu alle dynamiek smoort, waarin iedereen afhankelijk is van de luimen van de politiek, en sommige groepen profiteren ten koste van anderen.

In zo’n samenleving zijn sociale voorzieningen geen gift meer, maar voor iedereen een eerlijk verworven recht.

Noot
Karel Beckman (karel.beckman@gmail.com) is auteur van het nieuwe boek De Staat Voorbij (2017), waarin hij een libertarische toekomstvisie schetst die een uitweg biedt uit de politieke crisis in de samenleving. Hij is mede-auteur, met Frank Karsten, van De Democratie Voorbij (2011), waarvan onlangs de derde druk is verschenen en dat in 20 talen is vertaald. In dit boek laten de auteurs zien dat de democratische natiestaat niet de basis is van vrijheid, welvaart en vrede – maar juist een bedreiging daarvan. Beide boeken zijn te bestellen bij bol.com.

De gegevens over de “friendly societies” en “fraternal societies” in dit artikel zijn ontleend aan het boek “After the Welfare State” (ed. Tom Palmer, 2012).

Leave a comment