De Dodenherdenking is helaas niet compleet zonder dat er een relletje aan voorafgaat. Een aantal jaren geleden ging het over het herdenken van daders die eigenlijk ook slachtoffers waren van de waanzin van het nationaal-socialisme. Vorig jaar ging het over de eurocentrische invulling van de nationale gelegenheid, waarin het koloniale geweld nauwelijks aandacht krijgt. En ook dit jaar is er opschudding: een activistische dominee wil op een steenworp afstand van de Dam op dezelfde tijd stilstaan bij de vluchtelingen die onderweg naar Europa het leven lieten.

Natuurlijk, onze herinneringscultuur is niet statisch. De democratisering van de invulling van de Dodenherdenking is onvermijdelijk met een veranderende bevolkingssamenstelling. Met de toenemende distantie in tijd neemt de betrokkenheid van jongeren af en voor veel Nederlanders met een migrantenachtergrond is de herdenking van de Tweede Wereldoorlog vooral een Europese aangelegenheid. Er zijn dus andere verhalen, perspectieven en vertelvormen nodig om ook deze groepen erbij te blijven betrekken.

Toch zou 4 mei vooral om de joodse slachtoffers moeten gaan

Maar de roep om tegelijk met de Tweede Wereldoorlog ook stil te staan bij andere historische pijnpunten, tot aan de meest recente tragedies, dreigt de gebeurtenis die ooit aanleiding was voor de herdenking te overschaduwen. Twee weken geleden schreef Robert Vuijsje een essay in Trouw waarin hij vraagt om het behoud van 4 mei als herdenking van de jodenvervolging, die volgens hem langzaam maar zeker wordt ‘ontjoodst’. Aanleiding is de houding van antiracisten ten opzichte van joodse Nederlanders. Volgens Vuijsje houdt de antiracismebeweging onvoldoende rekening met antisemitisme en ziet ze joden zelfs als onderdeel van het racismeprobleem. Door op 4 mei het antisemitisme nadrukkelijker op de voorgrond te plaatsen moet duidelijk worden dat joden in Europa nog altijd een kwetsbare minderheid vormen.

Reacties op het essay wezen al gauw op de tekst van het memorandum voor de herdenking, waarin staat dat alle omgekomen en vermoorde Nederlandse oorlogsslachtoffers sinds het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog worden herdacht, ‘waar ook ter wereld’. Hiermee wordt het slachtofferschap opgerekt en is er dus ruimte om de aandacht voor oorlogsleed breder te trekken.

Toch zou 4 mei vooral om de joodse slachtoffers moeten gaan. Niet dat andere slachtoffers er minder toe doen, een rangschikking in leed is absurd. Maar de historische context van het antisemitisme (dat endemisch is in de westerse geschiedenis) die uiteindelijk culmineerde in de geïndustrialiseerde genocide tijdens de Tweede Wereldoorlog is uitzonderlijk. Bovendien is het antisemitisme nog altijd springlevend, en niet alleen onder radicale moslimjongeren. Het Front National, de AfD en de Alt-Right zijn de afgelopen tijd geregeld in opspraak gekomen vanwege de ontkenning of het bagatelliseren van de holocaust. Samenzweringstheorieën over rijke en machtige joden (George Soros is op dit moment de personificatie van de eeuwige jood) doen het altijd nog goed in zowel extreem-rechtse als extreem-linkse kringen.

Wanneer allerlei groepen en slachtoffers op één hoop gegooid worden, staat 4 mei op het punt een catch all-herdenkingsmoment te worden en verliest de oorspronkelijke, unieke betekenis van de Dodenherdenking aan kracht. Dat betekent niet dat er geen parallellen naar het nu getrokken mogen worden. Wanneer de tweede partij van Nederland oproept om moskeeën en islamitische scholen te sluiten, de koran te verbieden en de grenzen te sluiten voor migranten uit moslimlanden laat dat precies zien waarom de jodenvervolging op 4 mei weer centraal moet worden gesteld: dat nooit meer.